III Augusta, het garnizoen van de Maghreb (2)

Lambaesis, basis van III Augusta

Ik noemde in het vorige stukje hoe III Augusta in Tunesië en Algerije was terechtgekomen en een basis had gebouwd in Lambaesis. Uit de tijd van keizer Hadrianus (r.117-138) komt een belangrijke inscriptie: een toespraak van de keizer tot de manschappen. Hij prijst ze, maar maakt ook duidelijk hoe scherp de hiërarchie is tussen soldaten en officieren.

Met een onderbreking die ik nog zal noemen, was en bleef Lambaesis de basis van III Augusta. Soms gingen onderafdelingen naar andere provincies.

  • In 115-117 deed een onderafdeling mee aan Trajanus’ oorlog tegen het Parthische Rijk. Er vielen veel slachtoffers III Augusta werd versterkt met Syrische rekruten. (Hun grafstenen zijn gevonden in Lambaesis.)
  • Tussen 132 en 136 diende een grote onderafdeling in de oorlog tegen de messiaanse pretendent Bar Kochba.
  • Weer dertig jaar later kwamen soldaten van III Augusta in actie in de Parthische oorlog van Lucius Verus.
  • In 175 namen legionairs van III Augusta deel aan de Marcomannencampagne van Marcus Aurelius, die de Afrikaanse soldaten naar Hongarije bracht. Velen van hen keerden nooit meer terug omdat ze werden toegevoegd aan II Adiutrix, dat tijdens deze oorlog zware verliezen had geleden.
  • Keizer Septimius Severus, afkomstig uit Africa Procularis, kende het legioen in 193 de titel Pia Vindex (“Trouwe wreker”) toe. Dit suggereert dat III Augusta een rol speelde in de burgeroorlog na de moord op keizer Publius Helvius Pertinax.
  • In 215-217 zette Caracalla tegen de Parthen een onderafdeling uit Lambaesis in.
Bu Njem

Forten

Septimius Severus gaf rond 200 opdracht tot de bouw van een reeks forten langs de woestijngrens, zoals Ghadames, Gheriat el-Garbia en Bu Njem. Dit is de Limes Tripolitanus. Net als Lambaesis zijn ze bewaard gebleven en hebben ze een architectonische eigenaardigheid: vijfhoekige torens bij de poorten. Ze zijn uniek voor gebouwen van III Augusta.

Opvallend is dat er langs de woestijnrond erg veel forten zijn en dat die werden bezet door legionairs. Het is denkbaar dat III Augusta meer mannen onder de wapens had dan de 5300 waarop onderzoekers de grootte van een legioen meestal schatten. Ik voor mij weet geen enkele reden te noemen waarom alle legioenen even groot zouden moeten zijn geweest.

Crisis

Het lijkt erop dat III Augusta tussen pakweg 215 en 220 grote verliezen leed tegen een van de proto-Berber-stammen in het binnenland. Het werd weer op sterkte gebracht met manschappen van III Gallica, dat was ontbonden door Heliogabalus. Opnieuw kwamen mensen uit Syrië richting Africa Proconsularis en Numidië.

Een soldaat van III Augusta in Keulen (Römisch-Germanisches Museum)

In 238 gebruikte de gouverneur van Africa Proconsularis III Augusta om de opstand van een zekere Gordianus I en Gordianus II te onderdrukken. Hij was succesvol, maar dat derde Gordianus won de burgeroorlog van dat jaar. Eenmaal alleenheerser ontbond hij het legioen dat verantwoordelijk was voor de dood van zijn vader en grootvader.

Vijftien jaar later herformeerde keizer Valerianus het legioen. Het kreeg de bijnaam Iterum Pia Iterum Vindex (“dubbel trouw, dubbel wreker”). Het voerde nu een lange en moeilijke oorlog tegen de “Vijf volkeren”: een federatie van Berberstammen. De strijd duurde tot ongeveer 260, toen commandant Gaius Macrinus Decianus een overwinningsmonument oprichtte bij Lambaesis.

Late Oudheid

Dat de situatie nog niet voldoende veilig was, kan echter worden afgeleid uit het feit dat de legioenbasis in de volgende jaren werd versterkt. In 289-297 werd de strijd hernieuwd en zag keizer Maximianus zich gedwongen persoonlijk het bevel over de Romeinse strijdkrachten in Africa Proconsularis en Numidië op zich te nemen.

Onmiddellijk na de overwinning verliet III Augusta Lambaesis, en hoewel het in de regio bleef, weten we niet waar. Misschien is het ook wel de verkeerde vraag. Het is heel goed mogelijk dat het legioen verspreid is geweest over diverse forten langs de lange zuidelijke grens van het Romeinse Rijk. Het legioen wordt in elk geval nog steeds genoemd in de late vierde of vroege vijfde eeuw en we weten van een christelijke soldaat die is begraven in Madauros.

Een christelijke legionair uit Madauros

We weten ook dat het platteland van Numidië rond 400 onveilig was door religieuze terroristen, de zogeheten Circumcelliones. Het suggereert dat het Derde Legioen Augusta bij de bewaking van de enorm lange zuidelijke grens van het Romeinse Rijk uiteindelijk heeft gefaald.

#AfricaProconsularis #Algerije #BarKochba #BuNjem #Caracalla #Circumcelliones #GaiusMacrinusDecianus #Ghadames #GheriatElGarbia #GordianusI #GordianusII #GordianusIII #Hadrianus #Heliogabalus #IIAdiutrix #IIIAugusta #IIIGallica #Lambaesis #legioen #LimesTripolitanus #LuciusVerus #Madauros #Marcomannen #MarcusAurelius #Numidië #PubliusHelviusPertinax #RomeinsLeger #SeptimiusSeverus #Trajanus #Tunesië #Valerianus

III Augusta, het garnizoen van de Maghreb (1)

De veldtekens van III Augusta (Koninklijke musea voor kunst en geschiedenis, Brussel)

De legioenen uit de vroege Keizertijd gaan terug op eenheden uit de late Republiek. Ze zijn vrijwel allemaal geformeerd door Julius Caesar of Octavianus. Het Derde Legioen, dat later de bijnaam Augusta zou krijgen, is een uitzondering. Het is in 43 v.Chr. in het veld gestuurd door consul Gaius Vibius Pansa. De nummers één tot en met vier waren toen, in de laatste jaren van de Republiek, gereserveerd voor de legers van de consuls. Pansa nam dus een eerste en een derde legioen mee toen hij oprukte naar Modena op de Povlakte om te strijden tegen Marcus Antonius. Een tweede en een vierde legioenen gingen mee, gecommandeerd door consul Aulus  Hirtius. Ook in het gezelschap: Octavianus, met een privéleger.

Het drievoudige leger won. Beide consuls kwamen echter om het leven. Octavianus was nu ineens meester van een heel groot leger, marcheerde op Rome en eiste de macht. Zo simpel.

Naar Africa Proconsularis

Het Derde Legioen bleef blij hem. Mogelijk was het aanwezig tijdens de dubbele slag bij Filippi (42), waarin Octavianus, inmiddels samenwerkend met Marcus Antonius, de moordenaars van Caesar versloeg. Later nam het Derde Legioen deel aan de oorlog om Sicilië, waar Octavianus afrekende met de laatste zoon van Pompeius, Sextus. Octavianus’ bondgenoot was het leger van Marcus Aemilius Lepidus, dat uit Tunesië was gekomen en na de overwinning zijn generaal in de steek liet. Octavianus nam dat leger over en stuurde het Derde Legioen naar Tunesië. En daar is het gebleven.

Inscriptie voor Gavius Macer van III Augusta (Lepcis Magna)

Het is niet helemaal duidelijk waar het legioen zich aanvankelijk bevond. Het gebied, dat Africa Proconsularis heette, was vrij rustig en misschien zette Octavianus de soldaten in bij de herbouw van Karthago. Dan zal de eerste basis wel in de buurt van die stad zijn geweest, maar bewijs ontbreekt. In elk geval documenteert een inscriptie uit 14 na Chr. soldaten die een aanleggen van Tacape (Gabès in zuidelijk Tunesië) naar hun basis. Die bevond zich wellicht in Theveste, vanuit Tunesië bezien nét over de grens met Algerije.

Tacfarinas

III Augusta bewaakte de 3000 kilometer lange grens van de Atlantische Oceaan tot en met Tripolitana. Dus Marokko, Algerije, Tunesië en half Libië. Hoewel dit een doorgaans rustig deel was van het Romeinse Rijk, kreeg III Augusta het hard te verduren in de jaren 17-24, toen het de strijd moest aanbinden tegen Tacfarinas, die een anti-Romeinse coalitie had gevormd uit Numidische en Mauretaanse stammen. Misschien vormde deze oorlog de aanleiding tot de overplaatsing van het legioen naar Ammaedara, het huidige Haïdra.

III Augusta, gecommandeerd door de gouverneur van Afrika, Marcus Furius Camillus, wist Tacfarinas in 17 in een geregelde veldslag te verslaan, maar deze begon een guerrilla: het soort oorlog waar de Romeinen het minst van begrepen. In 18 versloeg hij zo een onderafdeling van III Augusta. De nieuwe commandant, Lucius Apronius, strafte de legioensoldaten met decimatie, d.w.z. het doden van elke tiende soldaat. In 21 kreeg het Derde versterking van VIIII Hispana, maar de oorlog duurde nog voort. In 24 wist gouverneur Junius Blaesus de rebel te verslaan en mocht het Negende weer vertrekken, maar Tacfarinas keerde onmiddellijk terug. III Augusta was nu echter in staat hem te isoleren en tot zelfmoord te drijven.

Stempel van III Augusta (Annaba)

Senatorieel legioen

In deze tijd was het Derde het enige legioen dat onder bevel stond van een senator, namelijk de proconsul (gouverneur) van Africa Proconsularis. Eén van hen zou Velleius Paterculus geweest kunnen zijn, de auteur van een korte Romeinse Geschiedenis. Dit feitje is gebaseerd op de interpretatie van een inscriptie die echter ook anders te lezen is. Onmogelijk is het echter niet.

Keizer Caligula (r.37-41) vond het riskant om een ​​legioen in handen te laten van een senator, die immers voldoende waardigheid bezat om een gooi naar het keizerschap te doe. Hij koos ervoor zelf de commandant van III Augusta aan te wijzen – het was niet langer een senatorieel ambt. Caligula’s opvolgers Claudius en Nero zetten dit beleid doorgaans voort.

Het Vierkeizerjaar

Tijdens de verwarde laatste jaren van Nero kwam Lucius Clodius Macer in opstand tegen de tirannieke despoot. Hij formeerde in 68 een ander legioen, I Macriana Liberatrix, en steunde Sulpicius Galba, die vanuit Spanje naar Italië kwam en het keizerschap bekleedde. De nieuwe heerser wantrouwde Macer echter en beval een officier genaamd Trebonius Garutianus om de commandant van de twee legioenen te doden.

In januari 69 verloor Galba de controle over de situatie. Hij werd gedood en er brak een burgeroorlog uit tussen Otho en Vitellius, een voormalige gouverneur van Africa die inmiddels aan het hoofd stond van het Rijnleger. III Augusta koos de zijde van Vitellius, maar mengde zich niet in de strijd. Uiteindelijk wist weer een andere pretendent, Vespasianus, de macht te grijpen en een dynastie te stichten. Deze keizer was ook verantwoordelijk voor de overplaatsing van het legioen van Ammaedara terug naar Theveste (75).

Zes jaar later volgde een nieuwe overplaatsing, nu naar Lambaesis in Numidië. Veteranen vestigden zich in de omgeving: in Djemila, Sétif en Timgad. De Romeinen ontgonnen en koloniseerden de Algerijnse Hautes Plaines werden in hoog tempo.

[Wordt vervolgd.]

#AfricaProconsularis #Algerije #Ammaedara #AulusHirtius #Caligula #Claudius #decimatie #Djemila #Gabès #GaiusVibiusPansa #Galba #Haïdra #IMacrianaLiberatrix #IIIAugusta #JuliusCaesar #JuniusBlaesus #Lambaesis #legioen #LuciusApronius #LuciusClodiusMacer #MarcusAemiliusLepidus #MarcusAntonius #MarcusFuriusCamillusAfricanus #MarcusVelleiusPaterculus #Mauretanië #Nero #Numidië #Otho #RomeinsLeger #Sétif #SextusPompeius #slagBijFilippoi #Tacape #Tacfarinas #Theveste #Timgad #TreboniusGarutianus #Tunesië #Vespasianus #Vierkeizerjaar #VIIIIHispana #Vitellius

Augustinus’ olijfboom

Wat opvalt bij het lezen van Augustinus is dit: hij was rusteloos op zoek naar de waarheid. Hij bekeerde zich dus eerst (na de lectuur van Cicero’s Hortensius) tot de filosofie, bekeerde zich tot het manicheïsme, bekeerde zich tot het christendom, bekeerde zich daarbinnen weer tot de variant die we nu orthodox noemen en vond geen rust. De polemieken rond het pelagianisme zijn niet de teksten van een man die tevreden is met wat hij heeft gevonden of heeft bereikt.

Hij was bereid voor de waarheid een hoge prijs te betalen. Hij had, in de keizerlijke residentie Milaan, een voorname positie aan het hof, stond op het punt zich in te trouwen in een vooraanstaande familie en mocht vooruitzien naar lucratieve betrekkingen in het rijksbestuur, toen hij ineens een punt zette achter die loopbaan en zich terugtrok. Augustinus was maar een venditor verborum geweest, een kletsmajoor. Het is alsof iemand die op het punt staat de Nobelprijs voor de Letteren te krijgen, concludeert dat literatuur eigenlijk maar prietpraat is, de Zweedse Academie adviseert naar de pomp te lopen en besluit de waarheid buiten de literatuur na te jagen. Dat Augustinus zoiets deed, illustreert zijn gedrevenheid.

Anders dan zijn tijdgenoot Synesios, die bijvoorbeeld geloofde dat onbestrafte moordenaars na hun dood bleven spoken, is er bij Augustinus weinig kleingelovigs te vinden. Hij sneed grote thema’s aan. De aard van de tijd. Het ontwikkelende ego. De rol van de overheid. Het verschijnsel wil. De herkomst van het kwaad. Alleen mensen maken onderscheid tussen goed en kwaad. Het is een van de dingen die hen maakt tot mensen.

Omdat Augustinus leefde in de late vierde eeuw na Chr., drukte hij zijn ideeën uit in de toenmalige vormentaal van het neoplatonisme en van het christendom. Dat is voor ons wat lastig te doorgronden. Soortgelijke dingen zijn te zeggen over de andere filosofen uit die tijd. Ook zij worstelden met de vraag waarom mensen het kwade konden doen. Dat leidde dan tot discussies over de aard van de ziel – bestond die uit een deel dat naar het goede en een deel dat naar het slechte streefde? Of had een mens soms twee zielen? De hermeneutische exercitie bestaat eruit dat we de eigenlijke gedachten om te zetten in onze eigen vormentaal. Leefde Augustinus in onze tijd, hij zou het hebben gehad over het reptielenbrein.

***

Op weg naar M’daourouch, het antieke Madauros, zijn we woensdag door Souk Ahras gekomen: het Thagaste waar Augustinus is geboren. Een druk, levendig, modern stadje. De heuvel in het stadscentrum moet in de Oudheid gedomineerd zijn geweest door een tempel; tegenwoordig zijn daar een oud mausoleum en een verveloze mairie. In de achtertuin daarvan staat een olijfboom – zie de foto hierboven – met meerdere stammen. Die staat bekend als l’olivier de Saint Augustin. Een bijzondere band met de bisschop is er vanzelfsprekend niet. Dit soort associaties zijn normaal in de volkscultuur, vergelijk Stonehenge en de tovenaar Merlijn.

Een tijdje geleden heeft, zo vertelt men hier, een Amerikaans lab onderzocht hoe oud de boom was en hij bleek maar liefst negenentwintig eeuwen oud te zijn. Dat Augustinus de boom, toen al eeuwenoud, heeft gezien, is aannemelijk, want zijn heidense vader zal hem wel eens hebben meegenomen naar die tempel op de heuvel. Maar meer valt er niet van te maken.

***

Er is een bordje met uitleg, geschreven in het Tamazight ofwel Berber. Een mooi voorbeeld van culturele reappropriatie.

#Algerije #Augustinus #bisschop #cultureleToeEigening #Numidië #olijfboom #pelagianisme #reptielenbrein #SoukAhras #Thagaste #ziel

Votiefstèles uit Numidië

Twee stèles uit Numidië (Louvre, Parijs)

Bovenstaande twee stèles, tegenwoordig in het Louvre in Parijs, zijn gevonden bij de antieke hoofdstad van Numidië, Cirta, het huidige Constantine in Algerije. Voordat de Romeinen hier in 44 v.Chr. de macht overnamen, woonden in deze streek de Numidiërs. Of beter gezegd, hier woonden de Massyli, een van de twee grote Numidische groepen. De andere groep was die van de Masaeisyli – hoe verzin je zo’n naam? – en die woonden wat westelijker. Hoewel de oude Grieken in de naam van de antieke Numidiërs hun eigen woord voor rondzwervende herders herkenden, νομάδες, waren de mensen in deze regio geen nomaden. Ze waren sedentair.

We zien dat in Cirta. Dat was in de voor-Romeinse tijd al een behoorlijke nederzetting en het is geen verrassing dat archeologen in het in 1950 ontdekte heiligdom van El-Hofra vele tientallen votiefstèles vonden. 281 waren voorzien van Punische inscripties (zoals de twee hierboven), 17 hadden Griekse inscripties, 7 hadden Latijnse inscripties, en de overige waren te beschadigd voor bestudering.

Beide stèles hierboven hebben de vorm van een obelisk, zoals ook de Neo-Punische graven uit Libië (voorbeelden), beide dateren uit de tweede eeuw v.Chr. en beide zijn voorzien van het teken van Tanit, een in Numidië populaire Astarte-achtige hemelgodin. Het opschrift op de linker luidt:

Gewijd door Abdeshmun, zoon van Marish, zoon van Baalshillem.

Dit lijkt vrij standaard te zijn. De rechter inscriptie is opvallender, mits de informatie die ik las op het bordje in het Louvre correct is.

Ingeloste gelofte van Lucius, zoon van Numerius. Gewijd aan Baal Hammon, die Lucius’ verzoek verhoorde en hem zegende.

De rechter inscriptie, gesteld in het Punisch, is dus gewijd door een Italische bezoeker, misschien een Romein, die in de tweede eeuw v.Chr. naar dit heiligdom is gekomen. Dat kan best: Africa, het huidige Tunesië, was in 146 v.Chr. door de Romeinen veroverd en ze hadden al eerder contacten met de Massyli. Een Italiër in Numidië kan heel wel een lokale god hebben vereerd, zoals Romeinen ook in Delfi en andere Griekse heiligdommen hun reverences maakten. Ik had het alleen in Algerije niet zo vroeg verwacht. Voor wie er meer van weet: zie de commentaarmogelijkheid. Ik heb zelf gedacht aan de opening van de marmergroeve waar giallo antico werd gewonnen. Dat gebeurde in de tweede eeuw v.Chr.

Laatste punt: El-Hofra werd gevonden in 1950 en de publicatie was er in 1955. In de tussentijd had het FLN de oorlog verklaard aan Frankrijk. Het is toch wel knap dat de onderzoekers onder zulke omstandigheden hun werk hebben kunnen doen.

[Volgende week meer. Dit was het 336e voorwerp in mijn reeks museumstukken.]

#Algerije #Cirta #Constantine #ElHofra #Masaeisyliërs #Massyliërs #Numidië #PunischeKunst #tekenVanTanit #votiefgift

Een Algerijnse officier in Vechten

Inscriptie van Antistius Adventus (Rijksmuseum van Oudheden, Leiden)

Een half jaar geleden was ik op reis door Algerije en hoewel ik veel mooie dingen heb gezien, was er ook een mini-teleurstelling: terwijl ik wél de grafsteen vond van Adiutor, iemand uit Nederland die belandde in Algerije, vond ik niets over Antistius, een Romeinse bestuurder uit de tweede eeuw na Chr. die de omgekeerde reis maakte. Er zijn in Algerije minstens twee inscripties (deze EDCS-13100076 en EDCS-16300167) maar ik heb die niet gezien. Een derde inscriptie is gevonden bij de Muur van Hadrianus (EDCS-07801373) en een vierde – hier boven – komt uit Vechten, even onder Utrecht. Die staat bekend als EDCS-11100902 en als u denkt dat ze slecht leesbaar is, heeft u gelijk, maar zie hieronder.

De jonge bestuurder

Quintus Antistius Adventus Postumius Aquilinus is rond 128 geboren in een senatoriële familie uit de Numidische stad Thibilis, halverwege Cirta en Hippo Regius, en profiteerde van het netwerk van Afrikaanse bestuurders dat in de loop van de tweede eeuw steeds meer invloed kreeg in Italië en uiteindelijk een keizer zou leveren, Septimius Severus. Uit de vier inscripties kennen we Antistius’ loopbaan, die hem kort voor 150 moet hebben gebracht naar Rome, waar hij een van de leden was van het college der vigintiviri, de beginnende magistraten, meest senatorenzonen, die ieder jaar werden benoemd. Hij was een van het viertal dat samen verantwoordelijk was voor het onderhoud van de straten in Rome.

Stap twee: een officiersfunctie bij het Eerste Legioen Minervia aan de Rijn, in Bonn, vermoedelijk in 151-152. Een normale carrièrestap, net als de volgende halte: de quaestuur, een financieel ambt dat Antistius uitoefende in Thessaloniki. Hiermee trad hij toe tot de Senaat. Het zou vreemd zijn geweest als het niet zo zou zijn gegaan, want hij kwam uit een senatoriële familie en had een goed patronagenetwerk.

Vervolgens was Antistius verantwoordelijk voor het toezicht op de ridderstand, de tweede laag van de Romeinse elite, en daarna was hij volkstribuun. Het waren geen sinecure-aanstellingen maar hij hoefde er weinig voor te reizen, kon verblijven in de villa die hij in Rome zal hebben gehad en had gelegenheid om tussen de bedrijven door zijn Algerijnse landgoederen te bezoeken. Dat laatste gold ook voor zijn volgende positie: assistent-gouverneur in Africa. Zo rond 155-157 resideerde hij in Karthago, waar hij gezien heeft hoe de Antonijnse Baden werden aangelegd, en hoewel hij nu behoorlijk aan de bak moest, zal hij voor of na zijn ambtstermijn even naar Thibilis zijn gegaan.

Ten oorlog

Hierna werd hij praetor, een juridische functie. Deze valt te dateren in 158. Je bekleedde deze functie op je dertigste of later, waaruit volgt dat Antistius moet zijn geboren in 128 of misschien 127 of 126, maar vermoedelijk niet eerder.

Deze functie was beslissend voor je verdere carrière. Je had ervaring in het leger, je kende de rechtspraak en de financiële sector, je had wat gereisd, je had een eigen netwerk opgebouwd en je was bekend bij de keizer. Nu kwamen de werkelijk belangrijke bestuurstaken en voor Antistius begon een militaire loopbaan. Zijn eerste positie daarin was het commando over het Zesde Legioen Ferrata in Carpacotna (zeg maar Megiddo). Dat oefende hij blijkbaar tot tevredenheid uit, want in 162 was hij commandant van het Tweede Legioen Adiutrix, dat deelnam aan de oorlog die keizer Lucius Verus voerde tegen de Parthen. Hier werd hij onderscheiden, wat betekent dat hij gevechtservaring opdeed, en onmiddellijk daarna kreeg hij een aanstelling als gouverneur van de provincie Arabia. Zijn residentie was Bosra, even ten zuiden van Damascus, en hij moet hebben gereisd naar steden als Petra en Hegra.

Weer een nieuwe functie, dit keer in Rome: curator van de openbare werken. Zeg maar rijksbouwmeester. Het waren onrustige tijden want er woedde een epidemie – mogelijk een ziekte die lijkt op pokken – en aan de Donaugrens waren allerlei stammen actief, die er zelfs in slaagden Aquileia aan de Adriatische Zee te bereiken.

Keizer Lucius Verus reisde opnieuw af naar het front en verleende zijn wapenbroeder uit de Parthische Oorlog buitengewone bevoegdheden voor de bescherming van Italië en het Alpengebied, waarbij hij twee pas-gelichte legioenen, het Tweede en het Derde Legioen Italica, moest trainen. Toen Lucius Verus bezweek aan de epidemie en zijn medekeizer Marcus Aurelius het commando overnam, zal Antistius de nieuwe oppercommandant hebben geadviseerd. Misschien is dit het moment waarop hij een priesterschap kreeg toegekend: hij was fetialis. Die religieuze functie, ooit bedoeld om oorlogsverklaren te regelen, had weinig om het lijf en gold vooral als eerbetoon voor bewezen diensten.

Vechten

Antistius werd vervolgens gouverneur van Germania Inferior (170 na Chr.). Dit betekent dat de keizer hem volledig vertrouwde, want de twee legioenen die hier lagen, het al genoemde Eerste Minervia in Bonn en het Dertigste Ulpia Victrix in Xanten, waren op dit moment niet op volle sterkte: Lucius Verus en Marcus Aurelius hadden onderdelen overgebracht naar de Donau. Antistius kon dan ook niet verhinderen dat een groep Chauken via de Noordzee de fortenreeks langs de Rijn omzeilde en het Vlaamse kustgebied plunderde. Zijn collega Didius Julianus, gouverneur van Belgica, rekende met hen af.

Het zal in deze jaren, tussen 170 en 173, zijn geweest dat Antistius in Vechten, het antieke Fectio, de genoemde inscriptie liet oprichten voor Jupiter. Hier is ze nog een keer, zoals ze momenteel wordt getoond op de expositie “Romeinen langs de Rijn” in het Rijksmuseum van Oudheden.

Nog eens de inscriptie van Antistius Adventus (Rijksmuseum van Oudheden, Leiden)

Een glanzende carrière

Korte tijd later verruilde Antistius Keulen voor Londen, waar hij gouverneur was van Britannia. Over wat hij hierna deed, hebben we geen informatie, maar zijn zoon Lucius trouwde kort voor 180 met prinses Vibia Aurelia Sabina, een dochter van Marcus Aurelius en keizerin Faustina II.

Antistius had een prachtige carrière gemaakt. We kennen er echter meer. Zoals Velius Rufus. Deze inscriptie uit Brühl is curieus maar documenteert een even mooie loopbaan, die zelfs nog wat hoger gaat: Publius Helvius Pertinax, die zij aan zij met Antistius moet hebben gestaan in de oorlogen tegen de Parthen en aan de Donau, bracht het tot keizer. Ik ben er nooit zo voor om antieke verhoudingen met moderne situaties te vergelijken, maar voor één keer: officieren als Antistius, Velius Rufus en Pertinax zijn voor Rome wat de mannen uit Cullum’s Register zijn voor Amerika.

[Dit was het 367e voorwerp in mijn reeks museumstukken.]

#Algerije #AntonijnseEpidemie #FaustinaII #Fectio #IMinervia #IIAdiutrix #IIItalica #IIIItalica #MarcusAurelius #Numidië #QuintusAntistiusAdventus #RomeinsLeger #Thibilis #Vechten #VIFerrata

Het Numidisch en het Proto-Berber

Numidische ruiter (Musée national des antiquités, Algiers)

Een ruim jaar geleden – het was ten tijde van de verkiezingen – reisde ik door Algerije en korte tijd daarna door Tunesië. Je loopt er van de ene naar de andere Romeinse stad; er zijn er uit de Maghreb ongeveer 500 bij naam bekend, wat aanzienlijk meer is dan de 60 uit Gallië. Dit was een van de verstedelijkste gebieden uit de oude wereld.

T-steden

Op een gegeven moment viel me op dat ontzettend veel plaatsnamen, zowel antieke als moderne, beginnen met een t-klank. Systeem kon ik er niet in ontdekken. Het kon gaan om een havenstad als Tipasa, om een heuvelfort als Tiddis en om een bronnenheiligdom als Thubursicum, maar ook om steden als Thugga, Tebessa, Thysdrus, Thuburbo Maius, Thagaste en Thamugadi. De /t/ lijkt wel universeel te zijn.

Deze plaatsnamen zijn dus ouder dan de Romeinse aanwezigheid, wat wijst op een landschap tjokvol dorpen en steden. En de /t/ komt dus uit de taal van de mensen in het binnenland die in de Griekse bronnen de Libiërs heten en in de Latijnse bronnen de Afri, om ze te onderscheiden van de Puniërs, die afstamden – of claimden af te stammen – van Fenicische kolonisten. Hun steden hebben Fenicische namen als Utica en Karthago, ofwel ‘Attiq (“oude stad”) en Qart hadašt (“nieuwe stad”).

Steden en volken

En dit is toch wel opmerkelijk, dat vele tientallen inheemse plaatsnamen door de Romeinen en alle latere overheersers zijn overgenomen. De Romeinen bedachten er niet zelf een naam voor, maar namen iets over dat er al was. Dat betekent dat die plaatsen al redelijk belangrijk waren, en inderdaad kon bijvoorbeeld Thugga in de ogen van een Griekse waarnemer in de vierde eeuw v.Chr. doorgaan voor polis, een zelfstandige stadstaat met eigen staatsinstellingen. Opgravingen tonen dat de regio voor de komst van de Romeinen al allerlei dorpen, heuvelforten en beginnende steden kende.

Iets soortgelijks zien we bij de namen die de Grieken en Romeinen gaven aan de volken die daar in het binnenland woonden. Herodotos weet dat ten westen van Karthago de Maxyen leefden; vanaf de derde eeuw v.Chr. bestond rond het huidige Constantine het koninkrijk van de Massyliërs; achter de moderne havenstad Oran leefden de Masaeisyliërs; en daar achter kwamen de Maurusii ofwel Mauri ofwel Moren. Dat element /ma/ keert terug in de naam waarmee de Berbers zichzelf aanduiden, Imazighen. Het lijkt erop dat /ma/ de aanduiding voor een grote bevolkingsgroep is geweest in de taal die men in de Oudheid sprak in het binnenland.

We zullen die taal gemakshalve “Numidisch” noemen – het is denkbaar dat de tweede lettergreep ook een /ma/ is geweest. De Grieken hoorden er namelijk hun woord voor zwervende herdersvolken in, nomades, waar het misverstand vandaan komt dat de Numidiërs alleen maar veetelers waren. De continuïteit van de plaatsnamen toont echter dat er ook een aanzienlijke sedentaire bevolking was, wat overigens Herodotos al met enige stelligheid benadrukt.

Numidisch en Proto-Berber

Ik vergeleek die Numidische volkennamen – zoals Maxyen, Massyliërs en Masaeisyliërs – zojuist met de Berbernaam Imazighen. Maar is Numidisch wel een oude Berbertaal? Het vervelende is dat we maar weinig woorden uit het Numidisch kennen: plaats- en volksnamen dus, in vergriekste of verlatiniseerde vorm, de namen van een stuk of wat vorsten en officieren.

De huidige Berbertalen, zo veel is zeker, stammen af van een oertaal, die taalkundigen als Maarten Kossmann (Leiden) kunnen reconstrueren en waarvan ze kunnen vaststellen dat die gesproken moet zijn geweest in de eerste helft van het eerste millennium v.Chr. Dat maakt het Proto-Berber oud genoeg om de voorouder te zijn geweest van het Numidisch. Het weinige dat we van het Numidisch begrijpen, oogt desondanks toch wel anders dan het Proto-Berber. De taal van de Numidiërs heeft zich, als ze werkelijk van het Proto-Berber afstamt, wel heel snel ontwikkeld. Daarom overwegen taalkundigen ook dat het Numidisch en het Proto-Berber allebei teruggaan op een gemeenschappelijke voorouder, die enkele eeuwen eerder gesproken moet zijn geweest.

Data, data

De puzzel is alleen op te lossen met meer data. Weliswaar zijn ongeveer 1300 Numidische inscripties bekend, maar de overgrote meerderheid bestaat uit grafschriften van slechts drie woorden (“X, kind van Y”), soms voorzien van een vierde woord dat wel de weergave zal zijn van een ambt of een familienaam. Het wachten is op een flink grote tweetalige inscriptie en het is zeker niet uit te sluiten dat die nog eens zal worden ontdekt.

In Thugga zijn bijvoorbeeld twee Punisch-Numidische inscripties gevonden. Een daarvan biedt de namen van enkele ambten (GLDMCK, “vijftigman”), maar ook de Numidische weergaven van de koningsnamen: ZLLSN, GYY, MSNSN en MKWSN ofwel Zelalsen, Gaïa, Massinissa en Micipsa. De namen van de ambten en de eerste koningsnaam zijn totaal nieuw, de tweede naam is in de Griekse en Romeinse bronnen foutief overgeleverd als Gala. Onze kennis is gegroeid, maar je blijft hopen op een stevige klapper.

#Algerije #Berbers #Berbertalen #MaartenKossmann #Masaeisyliërs #Massyliërs #Numidië #plaatsnaam #taalkunde #Tunesië

Het alfabet van Numidië

Punisch-Numidische bilingue uit Lixus (Kasbah-museum. Tanger)

Vorige week organiseerde het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden voor de vierde keer de Week van het Oude Schrift. Eerlijk is eerlijk: soms gaan de lezingen minder over schrift dan over de taal of over het geschrevene, maar het is een leuk initiatief, waar ik zo veel mogelijk naar kom luisteren. Zoals afgelopen zaterdag, toen Maarten Kossmann van de Leidse universiteit kwam spreken over het Berber-schrift (“Tifinagh”) en zijn antieke voorgangers.

Allerlei alfabetten

Ik heb die mooie letters – altijd blokletters – in Algerije weleens gezien: bijvoorbeeld uitleg in het Frans, Arabisch en de Berbertaal Amazigh over de persoon van Augustinus, die de Algerijnen zo reapproprieren. Ik zag de karakters ook op verkiezingsaffiches en ik bezit een zwaard met een kwaadafwerende inscriptie, die overigens niemand kan lezen.

Dat komt mede doordat er diverse soorten Tifinagh-schrift zijn, met allerlei plaatselijke varianten. Het eerste wat Kossmann uitlegde was dat het huidige schrift een nieuwschepping is uit de jaren zestig, gebaseerd op de traditionele, plaatselijke schriftsoorten die de Tuaregs gebruiken. Die gaan weer terug op een nog ouder alfabet, dat ik gemakshalve “Numidisch” zal noemen. “Libico-Berber” mag ook. Het moderne Tifinagh gebruikt weliswaar de antieke karakters, maar vormt woorden zoals ook westerse talen doen, onder andere door klinkers te noteren.

Het Numidische schrift waarop de diverse Tuareg-alfabetten teruggaan, heeft eigenlijk ook nooit als eenheid bestaan. Net als het Grieks, dat eveneens enkele smaken kent, zijn er verschillende soorten Numidisch schrift, zoals dat van de Canarische Eilanden, in de eigenlijke Maghreb een westelijke en een oostelijke versie, en een variant uit de oase van Bu Njem. Een overzicht vindt u hier.

Numidische inscriptie (Wadi el-Amud)

De in deze inscripties vervatte taal, die ik maar Numidisch zal noemen, is op een of andere manier verwant met de huidige Berbertalen, al is de precieze relatie niet helemaal duidelijk. Het probleem zit hierbij in de Oudheid: zoals steeds hebben we over die periode te weinig informatie. Er zijn onvoldoende tweetalige inscripties. Verschillende Numidische woorden lijken weliswaar op moderne Amazigh-woorden, maar de gereconstrueerde klanken passen niet bij die van de huidige Berbertalen.

Oorsprong

Kossmann ging ook in op de vraag wanneer, hoe en waarom de Numidiërs hun alfabet hadden ontwikkeld. De enige dateerbare tekst is een inscriptie uit Dougga ter ere van de tien jaar eerder overleden koning Massinissa uit 138 v.Chr.; een andere inscriptie uit dezelfde antieke stad oogt iets ouder en lijkt een aanpassing aan een eerder alfabet. Als we als ontstaansmoment de vroege derde eeuw v.Chr. aannemen, zullen we er niet al te ver naast zitten; ik moest denken aan het enorme, precies toen gebouwde grafmonument van Médracen. De koning die dat heeft laten bouwen, zou opdracht gegeven kunnen hebben voor het ontwerpen van een eigen schrift, zoals koning Darius de Grote eveneens een eigen Perzisch schrift liet maken.

Een neo-tifinagh-inscriptie over Augustinus (Souk Ahras)

Er zijn overeenkomsten tussen het Numidische alfabet en de Punische karakters uit Karthago, maar het heeft duidelijk een eigen aanzien: het zijn blokletters, geen cursiefletters. De meerderheid van de karakters heeft bovendien geen Punische parallel. Hoewel oudheidkundigen het niet kunnen bewijzen, is aannemelijk dat het Numidische schrift is ontworpen om recht te doen aan de klanken van de antieke taal én te bewijzen dat men een eigen identiteit had. Opnieuw: zie Darius’ Perzische alfabet.

Een vergeten cultuur

Het was een leuke lezing over het schrift van een antiek volk waarvan het belang vaak wordt onderschat. De Numidiërs hielpen Rome tijdens de Eerste Punische Oorlog; het was dankzij een interventie van de Numidische vorst Naravas dat de Karthagers de Huurlingenoorlog overleefden; Scipio Africanus diende feitelijk als Massinissa’s huurling tijdens de Slag op de Grote Vlakte; nadat Scipio Hannibal had verslagen bij Zama, bleven de Numidiërs meesters van het veld; het was om te verhinderen dat Numidië een supermacht werd, dat Rome Karthago veroverde. Desondanks zijn de Numidiërs eigenlijk nauwelijks bekend.

Algerijns verkiezingsaffiche.

Numidië was weliswaar geen antieke supermacht, maar zit daar vlak onder – en wordt dus veelal genegeerd. Het is wat ironisch dat Kossmann sprak in een museum dat, als het gaat om Numidisch schrift, slechts drie afgietsels bezit van inscripties, die het museum momenteel niet toont. Ik weet ook niet goed wat hier de oplossing voor moet zijn, want ook een museum koopt niet zomaar een inscriptie in Libië, Tunesië, Algerije of Marokko, maar het is wat jammer een antieke subtopper volkomen te negeren, zeker als de verhalen boeiend zijn.

#Algerije #Libië #MaartenKossmann #Madghacen #Marokko #Massinissa #Numidië #Tunesië

De Maghreb in de Middeleeuwen

Maquette van Qal’at Bani Hammad (Museum van Sétif)

Ik heb weleens de indruk dat oudheidkundigen die zich bezighouden met de Lage Landen in de Romeinse tijd, de seizoensmigratie onderschatten. Voor de Maghreb geldt het omgekeerde: er bestaat een neiging om de mobiliteit van de bevolking te overschatten. Heel veel Berbers waren sedentair – en dat al eeuwenlang. De Griekse onderzoeker Herodotos vermeldt het in de vijfde eeuw v.Chr.noot Herodotos, Historiën 4.187.

Het beeld van een grotendeels nomadische bevolking zal in de hand zijn gewerkt doordat een andere Griekse geschiedschrijver, Polybios, de Numidische koning Massinissa presenteert als De Grote Civilisator. Dat “Numidiërs” bedrieglijk veel lijkt op νομάδες zal ook een rol hebben gespeeld. En tot slot: toen de Fransen zich eenmaal van Algerije meester hadden gemaakt, kan het hun wel goed zijn uitgekomen de nadruk te leggen op nomadisme. Dat gold in Europa als minder beschaafd en dus konden de Fransen denken dat ze de bewoners van de Maghreb voor hun eigen bestwil hadden onderworpen. Ik heb eerlijk gezegd geen idee of het echt zo is gegaan, maar zou het me kunnen voorstellen.

Wat ik wel en niet snap

Wat ik wel weet: de regio die de Arabieren rond 710 in hun macht hadden, kende nomaden, dorpsbewoners en stedelingen, was meertalig en was bewoond door minimaal twee soorten christenen, door joden en door de eerste moslims. De regio zou, zoals ik in een eerder blogje al schreef, vrij snel verder islamiseren. Verder waren de Berbers verdeeld in twee hoofdgroepen, de Baranis en de Butr, waarvan ik nooit heb kunnen achterhalen wat daar nou precies achter schuil gaat. Er waren Arabieren, afkomstig uit diverse gebieden. Rond het midden van de achtste eeuw speelden deze tegenstellingen een rol bij de burgeroorlog op het Iberische Schiereiland waarover ik al eerder blogde. De definitie van Arabier en Berber sla ik gemakshalve over.

Het stoort me een beetje dat ik de complexiteit niet goed doorgrond, want voor mij is de geschiedenis van de middeleeuws Maghreb nu iets dat ik beschrijf vanuit het perspectief van de heersende dynastieën. Daarbij vormen “de” Berbers dan een ongedefinieerd substraat van mensen die nog niet gearabiseerd en geïslamiseerd waren, maar verder geen eigen rol van betekenis speelden. Zo was het natuurlijk niet.

Een blad uit de “blauwe Koran” (Raqqada, Kairouan)

Eenheid en versplintering, deel één

Zoals ik het dynastieke deel begrijp, behoorde de Maghreb eerst tot het Umayyadische kalifaat van Damascus en ging het na het jaar 750 over in handen van de Abbasiden, die de residentie verplaatsten naar Bagdad. De situatie in de Maghreb schijnt gedurende een halve eeuw instabiel te zijn geweest, met allerlei lokale machthebbers die redelijk zelfstandig konden zijn zolang het kalifaat zwak stond, maar ook weer in het gareel konden worden gedwongen.

Ifriqiya, zoals Tunesië destijds heette, is rond 800 gepacificeerd door Ibrahim ibn al-Aghlab, die als emir werd erkend door kalief Harun ar-Rashid, wat betekende dat Ibrahim zich kon laten opvolgen door zijn afstammelingen, de Aghlabiden waarover ik al eerder blogde. Anders gezegd: een lokale dynastie verving het roulerend gouverneurschap. In het noordwesten van het huidige Algerije was verder een Emiraat van Tlemcen, dat me doet denken aan een voortzetting van het Berber-rijk Altava, maar rond 800 waren die emirs alweer vervangen door de dynastie van de Rostamiden, die ergens nog wat Perzisch bloed hadden. En helemaal in het westen, in het huidige Marokko, heersten de Idrisiden, een sji’itische dynastie met banden met het Emiraat van Córdoba. Deze groepen – en andere – hadden er weinig moeite mee de kalief in Bagdad te erkennen als de heerser der gelovigen, maar gingen in de loop van de negende eeuw steeds meer hun eigen weg.

Muntschat uit Qal’at Bani Hammad (Museum van Sétif)

Eenheid en versplintering, deel twee

Dat veranderde in de jaren na 900, toen een nieuwe, sji’itische dynastie de macht in Ifriqiya overnam: de Fatimiden. De heersers claimden het kalifaat en onderwierpen heel noordelijk Afrika. Hun hoofdstad was eerst Raqqada (naast Kairouan) en later het door hen gestichte Caïro. Van de Aghlabiden en de Rostamiden werd niets meer vernomen, de Idrisiden betaalden schatting.

En vervolgens gebeurde hetzelfde als in de negende eeuw: omdat de kalief ver weg was, konden de lokale heersers zich steeds zelfstandiger gaan gedragen. In Ifriqiya namen de Ziriden de macht over en in het huidige Algerije werden de Hammadiden steeds onafhankelijker. Hun hoofdstad was Qal’at Bani Hammad, momenteel werelderfgoed. In Marokko heersten eerst de Maghrawaden en daarna de Almoraviden. Over die laatste dynastie blogde ik al eens, omdat ze El-Andalus onderwierpen: op het Iberische Schiereiland, buiten de wereld van de islam, kon een dynastie laten zien dat ze streed voor de goede zaak.

Elfde-eeuws houtsnijwerk (Raqqada)

Eenheid en versplintering, deel drie

De Almoraviden werden rond 1147 in Marokko en Andalusië weer afgelost door de Almohaden, die de gehele Maghreb in handen kregen. En zoals het al eerder was gegaan, ging het opnieuw: het centrale gezag verloor de controle en lokale dynastieën namen de macht over. Meer specifiek: de Hafsiden in Ifriqiya en de Ziyaniden in Algerije, tot de verzwakte Almohaden in Marokko werden afgelost door de Meriniden.

Ibn Khaldun

Uiteindelijk vielen al deze gebieden in handen van weer een nieuwe groep heersers: de Ottomanen. Maar tot die tijd valt een patroon te ontwaren: er is een machtige dynastie die de regio beheerst, die delegeert de macht aan lokale heersers en vervolgens worden die zelfstandig, tot een nieuwe machtige dynastie opstaat. Er zit iets cyclisch in.

Pas toen ik dit blogje schreef, realiseerde ik me: dit is de wereld waarover de geleerde Ibn Khaldun (1332-1406) schrijft dat geen dynastie het langer uithoudt dan een paar generaties, omdat de groepssolidariteit (ʿasabiyyah) die hielp om het gezag te vestigen, al snel zou afnemen. Fascinerend.

#Abbasiden #Aghlabiden #Algerije #Almohaden #Almoraviden #Altava #Baranis #Butr #Cairo #ElAndalus #emiraatVanCórdoba #Fatimiden #Hafsiden #Hammadiden #HarunArRashid #HerodotosVanHalikarnassos #IbnKhaldun #IbrahimIbnAlAghlab #Idrisiden #Ifriqiya #Kairouan #KalifaatVanBagdad #KalifaatVanDamascus #Marokko #Massinissa #Meriniden #nomadisme #Numidië #OttomaanseRijk #Polybios #QalAtBaniHammad #Raqqada #Rostamiden #seizoensmigratie #Tlemcen #Tunesië #Umayyaden #Ziriden #Ziyaniden

Circumcelliones

Timgad, Donatistisch complex

Als we de kerkvader Augustinus mogen geloven, is de naam circumcelliones afgeleid van het feit dat deze lieden circum cellas pleegden te zwerven, “rondom de heiligdommen”. Dat is niet onmogelijk, maar “heiligdom” is niet de eerste betekenis van cella. Misschien bezondigt de hoogwaardige bisschop zich aan een volksetymologie, ik geef straks een andere verklaring. In elk geval gaat het om opstandelingen op het Numidische platteland die iets te maken kregen met de donatistische kerk.

Wat was dat ook alweer? Het zat zo. Nadat keizer Licinius (r.308-324) zijn medekeizer Constantijn (r.306-337) ervan had overtuigd dat de christenen financieel moesten worden gecompenseerd voor de jarenlange vervolging, kwam de vraag op of de bisschop van Karthago wel correct was gewijd. Eén van de deelnemende geestelijken had zich namelijk nogal meegaand betoond tijdens de vervolging. De officiële, door de keizers erkende kerk zou zich op het standpunt stellen dat priesters ook maar mensen waren, maar dat zo’n kerkelijke wijding toch vooral Gods eigen werk was. Gods zegen rustte dus wel op een bisschop die door niet-helemaal-volmaakte mensen was gewijd. De donatisten waren het daarmee oneens. Ze verwachtten totale zuiverheid van elke geestelijke. Lange tijd is er in de Maghreb naast de keizerlijke kerk een donatistische parallelkerk geweest, en de enorme omvang van het donatistische complex in Timgad bewijst dat die parallelkerk beschikte over aanzienlijke middelen.

Circumcelliones

En ze verwierf op zeker moment de steun van de circumcelliones, die voor het eerst rond 320 worden vermeld. Het lijkt te zijn gegaan om arme plattelandsbewoners, meestal dagloners zonder veel bestaanszekerheid, die de ambitie hadden opgegeven normaal werk te vinden. Verder lijken onder de circumcelliones keuterboeren te zijn geweest met schulden die ze niet langer konden aflossen. Augustinus schrijft dat ze werden behandeld als beesten, wat wel verklaart waarom ze zich uit de stads- en dorpsgemeenschappen terugtrokken en zich overgaven aan banditisme. Zouden het Galliërs zijn geweest, ze zouden Bagaudae genoemd zijn geweest, en als het in de Middeleeuwen was geweest, dan was er sprake van een jacquerie.

Het lijkt erop dat toen Constantijns zoon Constans (r.337-350) maatregelen nam tegen de donatisten, dezen antwoordden door de circumcelliones te instrueren om terreurdaden te verrichten tegen de officiële kerk. We kennen twee leiders bij hun (Berber)naam: Axido en Fasir. Hun opstand, die rond 340 plaatsvond, liep volledig uit de hand, want ze richtten zich vooral op de landhuizen van de grootgrondbezitters, waar ze de schuldregisters vernietigden en de bewoners – dat ging in een moeite door – dwongen hun slaven vrij te laten. De Romeinse generaal Taurinus onderdrukte deze opstand.

Ik schreef zojuist “lijkt erop” omdat we geen geschriften hebben van de circumcelliones zelf. Niet alleen waren ze merendeels ongeletterd, maar zelfs al zouden ze teksten hebben geschreven, dan nog zouden ze niet zijn gekopieerd toen de keizerlijke kerk eenmaal het pleit had gewonnen.

Het huis van Optatus in Timgad

Zelfmoordaanslagen

Enkele jaren later, tussen 345 en 347, was er een tweede revolte, die door generaal Silvester werd onderdrukt. Hierna lijken (lijken!) de circumcelliones hun modus operandi te hebben gewijzigd, want we vernemen dat ze heel riskante overvallen deden, waarbij ze zouden hebben gehoopt te sneuvelen, zodat ze als martelaren meteen naar de hemel zouden gaan. Hun aanvalskreet zou Deo laudes! zijn geweest, “Prijs God!” Dit moet rond 390 zijn geweest, en de regie zou in handen zijn geweest van de donatistische bisschop Optatus, wiens huis is opgegraven in Timgad. Een laatste geweldsgolf vond plaats rond 411.

Dat die zelfmoordaanslagen geen fictie zijn, wordt bewezen door vijfenzestig grafstenen die zijn gevonden bij de Jebel Nif en-Nser, niet ver van het Algerijnse stadje Ain M’lila: het gaat om circumcelliones die zich in een kloof hebben geworpen, mogelijk toen ze geen slachtoffers konden vinden om te vermoorden. We lezen ook over ongewapende circumcelliones die bewapende konvooien aanvielen. Wij zouden het suicide by cop noemen. Genadeloos als Romeinse gouverneurs waren, lieten ze de aanvallers vrij.

Jebel Nif en-Nser

Twijfel

Zoals gezegd: we weten het allemaal niet zo zeker. Hun eigen opvattingen kennen we eigenlijk niet en een auteur als Augustinus was vooringenomen. Weliswaar herkende hij de sociale oorzaak, maar hij maakte zich zó grote zorgen om het donatisme dat hij bereid was de overheid te vragen desnoods met geweld op te treden. Augustinus voelde sympathie voor de ontrechten, maar niet voor bondgenoten van de donatistische concurrentie.

Nog iets: het Latijnse woord cella kan ook “graanopslag” betekenen, wat prima past bij een plattelandsbeweging. Je zou de nomaden die bij de oogst kwamen helpen, kunnen aanduiden als degenen die zich bij de silo’s ophouden. Maar deze interpretatie van de naam maakt het lastiger – hoewel zeker niet onmogelijk – de circumcelliones te presenteren als donatistische terroristen.

“Eeuwig vrede voor de katholieke kerk”: anti-donatistische polemiek (Nationaal Museum, Algiers)

In elk geval: ze waren gevaarlijk. Reizigers, en zekere geestelijken in dienst van de keizerlijke kerk, vormden bewapende karavanen alvorens op pad te gaan. Dat zegt echt wel iets. Augustinus kan overdrijven als hij zegt dat de kreet Deo laudes gevreesder was dan het brullen van een leeuw, maar zijn angst was wel degelijk reëel.

Kortom: er zijn wat problemen in de bewijsvoering, maar we mogen de circumcelliones beschouwen als plattelandsrebellen die steeds meer veranderden in de gewapende tak van de donatistische kerk.

PS

De circumcelliones spelen een belangrijke rol in de historische roman De ketter van Carthago van Frans Willem Verbaas (2020; bespreking).

#Algerije #Augustinus #Bagaudae #banditisme #Circumcelliones #Constans #ConstantijnDeGrote #donatisme #FransWillemVerbaas #Licinius #Numidië #OptatusVanTimgad #terrorisme #Timgad #zelfmoord

Provinciale herindelingen

Africa (Musée des beaux-arts, Lyon)

Dit wordt een saai blogje. Ik schrijf het vooral voor mezelf, omdat ik even wat dingen op een rijtje wil hebben. Dus u moet het maar niet lezen, tenzij provinciale herindelingen uw hobby zijn.

Maar het zit dus zo. Als u in de eerste helft van de tweede eeuw v.Chr. naar de Maghreb had gekeken, dan lag in het oosten, waar nu Tunesië ligt, het gebied waarover de stad Karthago de scepter zwaaide. Reisde u naar het westen, dan arriveerde u in Numidië, en dat bestond uit het gebied van twee groepen: in het oosten de Massyliërs en in het westen de Masaeisyliërs. De koning van de Numidische volken is op dat moment Massinissa; hij resideerde in Cirta, het huidige Constantine. Nog wat verder naar het westen, zeg maar in wat wij Marokko noemen, leefden de Mauri.

De Romeinse Republiek

Massinissa breidde zijn rijk gestaag uit naar het oosten, ten koste van Karthago. Rond 173 veroverde hij Dougga en kort voor 150 Bulla, dat sindsdien Bulla Regia heette, het “koninkijke Bulla”. Omdat de Romeinen voorzagen dat Massinissa’s volgende verovering Karthago zou zijn, wat betekende dat er opnieuw een supermacht was in de Maghreb, annexeerden ze het gebied in 146 zelf. Karthago werd verwoest en de hoofdstad van de provincie Africa was daarom het oeroude Utica.

Een eeuw later raakte Julius Caesar verwikkeld in een conflict met de Numidische koning Juba I, die aanvankelijk succes had, zich verbond met Caesars tegenstanders en in 46 v.Chr. met hen werd verslagen in de slag bij Thapsus. Van het westelijk deel van zijn koninkrijk, Masaesylië dus, maakte de Mauri-vorst Bochus II zich meester, de broer van Caesars bondgenoot Bogud, die zelf regeerde over de Mauri in het huidige Marokko.

Het oostelijk deel van het rijk van Juba, Massylië, werd nu Romeins. Een deel daarvan werd als Africa Nova toegevoegd aan Africa, terwijl het deel rond Cirta in handen viel van de Romeinse vrijbuiter Publius Sittius. Later werd ook dit geannexeerd, maar Cirta en drie andere steden behielden enige autonomie.

De Romeinse keizertijd

Na de burgeroorlogen die volgden op de moord op Caesar werden Africa en Africa Nova verenigd tot Africa Proconsularis, met als hoofdstad het inmiddels herbouwde Karthago. Binnen deze provincie behield Cirta dus enige autonomie, en verder was er een zone onder militair gezag die wordt aangeduid als Numidia. Hier had de commandant van het Derde Legioen Augusta het voor het zeggen.

Stand van zaken in de tijd van keizer Augustus en keizer Tiberius:

  • in het verre westen de Mauri in het huidige Marokko, geregeerd door Juba II;
  • middenin de Masaesyliërs, eveneens geregeerd door Juba II, met als voornaamste stad Iol Caesarea (Cherchell).
  • in het oosten de Romeinse provincie Africa Proconsularis, bestuurd vanuit Carthago,
    • met de semi-autonome steden rond Cirta;
    • met de militaire zone Numidia.

In het jaar 40 na Chr. annexeerde keizer Caligula Mauretanië, dat twee jaar later door zijn opvolger Claudius werd gesplitst in een westelijk Mauretania Tingitana en een oostelijk Mauretania Caesarea. Ondanks de naam Mauretania was dit gebied traditioneel dat van de Numidische Masaesyliërs.

Nog wat latere aanpassingen: keizer Septimius Severus maakte de militaire zone Numidië tot een zelfstandige provincie met als hoofdstad Lambaesis. Een eeuw later splitste Diocletianus Africa Proconsularis in drieën, die Africa Proconsularis, Byzacena en Tripolitana heetten, terwijl de vier autonome steden in het westen van Africa voortaan bekendstonden als Numidia Cirtensis. Deze vijf provincies en de twee Mauretanische provincies vormden samen het diocees Africa.

Ik zei toch dat dit een saai blogje zou zijn? En hoewel ik hier even op heb zitten puzzelen, ben ik nog steeds niet helemaal zeker van mijn zaak.

#AfricaProconsularis #Algerije #Augustus #BochusII #Bogud #BullaRegia #Caligula #Cherchell #Cirta #Claudius #Diocletianus #Dougga #IolCaesarea #JubaI #JubaII #JuliusCaesar #Karthago #Lambaesis #Marokko #Masaeisyliërs #Massinissa #Massyliërs #Mauri #Numidië #PubliusSittius #SeptimiusSeverus #Thapsus #Tiberius #Tunesië #Utica