Marathon, Athene, Brescia, Pula

Fragment van een sarcofaag (Pula, tempel van Augustus)

Ik houd van havensteden. Rotterdam, Antwerpen, Napels, Palermo: het is er altijd een drukte van belang. Het leeft. Ik kan er uitstekend mee leven dat antieke monumenten in die steden wat stiefmoederlijk zijn bedeeld. Toen ik twee weken geleden in Pula aankwam, waren mijn verwachtingen als oudheidkundige dan ook niet al te hoog gespannen, mede omdat het museum momenteel wordt verbouwd. Het amfitheater (met een leuke expositieruimte in de kelder) bleek echter alleszins de moeite waard, er waren drie Romeinse stadspoorten, ergens lag een puntgaaf bewaard mozaïek en in de tempel van keizer Augustus was een lapidarium ingericht, een tentoonstelling van Romeinse inscripties en stenen sculptuur. Kortom, ik kon in Pula mijn professionele hart ophalen en dan heb ik het nog niet over het ontspannen stadscentrum.

Een geschilderd Marathon

In het lapidarium viel mijn oog op het bovenstaande reliëf, dat ooit deel heeft uitgemaakt van een sarcofaag uit de vroege derde eeuw na Chr. Zonder mezelf nu beter te willen voordoen dan ik ben: ik herkende het meteen. Het stelt de slag bij Marathon voor.

Het is de drie-dimensionele weergave van wat ooit een twee-dimensionele weergave was: een muurschildering in de Stoa Poikile, “de beschilderde portico”, in Athene. (Dit is de plek waaraan de filosofische school der Stoicijnen haar naam heeft te danken, maar dat terzijde.)

Daar waren afbeeldingen van vier voor de Atheners belangrijke veldslagen, inclusief een weergave van het gevecht met een Perzische overmacht dat in de late zomer van 490 v.Chr. plaatsvond bij Marathon. De Griekse auteur Pausanias biedt een beschrijving van die schildering. Die is verloren maar dankzij de beschrijving herkennen we een reliëf in het museum van het noord-Italiaanse stadje Brescia. Daaruit kunnen we afleiden dat de cavalerie aan de strijd heeft deelgenomen – iets wat de voornaamste bron, Herodotos, niet vermeldt.

Een gebeeldhouwd Marathon

De slag bij Marathon (Brescia, Museo di Santa Giulia)

Dit is dus hoe het oudste monument voor de slag bij Marathon eruitzag. Het schip aan de rechterzijde keert terug in het reliëf uit Pula – en daarvan herkende ik het. Er zijn ook redelijk wat verschillen en ik weet niet of het volledig bewaarde reliëf uit Brescia of het incomplete reliëf uit Pula het Atheense origineel beter weergeeft.

Dit is de vrijheid die kunstenaars destijds namen. We hebben uit de klassieke letteren wel meer beschrijvingen van beroemde Griekse schilderijen en uit Pompeii kennen we wandschilderingen waarop die doeken zijn afgebeeld. De kunstenaars namen aanzienlijke vrijheden ten opzichte van het origineel, die soms lijken te zijn ingegeven door de plaats van de wandschildering in een kamer. Door van het voorbeeld af te wijken kon je twee personen op tegenover elkaar staande muren elkaar laten aankijken: dat soort werk. Ik zie deze specifieke verklaring weliswaar niet zo snel relevant zijn voor de twee reliëfs van de slag bij Marathon, maar het staat buiten kijf dat kunstenaars zich niet verplicht voelden trouw te zijn aan een origineel.

Marathon als grafsteen

Er is nog iets wonderlijks aan de hand. Deze twee reliëfs zijn sarcofagen. De afbeeldingen op die antieke grafkisten zijn vaak uit te leggen als illustraties van het type “overwinning op de dood”. Blijkbaar was het mogelijk een historische gebeurtenis – de Atheners verslaan een overmacht – eveneens zo te interpreteren. Ik beken dat ik toch vreemd zou opkijken als ik de onderstaande foto zou zien afgebeeld op een grafsteen.

“Into the Jaws of Death” (Robert F. Sargent)

[Dit was de 242e aflevering in mijn reeks museumstukken; een overzicht is hier.]

#antiekeGeschiedschrijving #Italië #Kroatië #Marathon #PerzischeOorlogen #Pula #slagBijMarathon

Beschaving en barbarij (2)

Romeins masker: een Germaan

Gisteren blogde ik over de Romeinse visie op de Lage Landen, die was beïnvloed door het oeroude idee dat aan de randen van de aarde, ver van de beschaving, alleen maar barbaren woonden. Noordwest-Europa was voor Romeinen en Grieken een soort omgekeerde wereld. Waar beschaafde mensen woonden op riviervlakten, beschreef ik, woonden de barbaren in een rotsachtig woud aan de kust.

Economie en levenswijze

De verschillende geografie vertaalde zich in tegengestelde productiewijzen: terwijl de beschaafde gebieden een vruchtbare bodem hadden waarop akkerbouw mogelijk was, stond het arme barbaarse land alleen veeteelt toe. Tegenover de beschaafde, “broodetende mensheid” (zoals dichters het noemden), stonden nomadische barbaren, die een dieet hadden van vlees en zuivel.

De levenswijze was natuurlijk ook verschillend. Grieken en Romeinen konden leven in steden en hoefden geen wapens te dragen omdat ze in vrede met hun buren verkeerden. In hun vrije tijd konden ze zich ontspannen, bijvoorbeeld door te studeren. (Het Griekse scholè betekent “vrije tijd”.) De barbaren daarentegen verbleven nooit lang op dezelfde plaats. Ze zwierven voortdurend met hun kuddes door het woeste bergland en moesten steeds oppassen voor veedieven, als ze niet zelf op strooptocht gingen. Ze waren dus permanent bewapend.

Goede smaak

Terwijl de beschaafde stedelingen hun leven door wet en ethiek lieten leiden, leefden de barbaren in geïsoleerde dorpen, waar ze zich weinig gelegen lieten liggen aan wetten en zeden. De barbaren respecteerden dus ook de wetten van de gastvrijheid niet en schrokken er niet voor terug hun gasten óf zelf op te eten óf als offer te serveren aan hun goden.

Goede smaak bestond vanzelfsprekend alleen in de steden aan de Middellandse Zee. Daar droegen goed gekapte mensen chitons, tunica’s of chique toga’s, terwijl op de randen van de aarde besnorde barbaren leefden, die gekleed gingen – als ze al gekleed gingen! – in broeken. Veel barbaarser kon het natuurlijk niet.

De vicieuze cirkel der barbarij

De barbaren zaten, in deze visie, in een vi­cieuze cirkel. Ze leefden in een onherbergzame wildernis, konden daar geen akkers bebouwen, moesten daarom op rooftocht gaan en leefden zodoende permanent in staat van oorlog. Als er al iemand op het idee zou komen een akker in te zaaien, zou hij die al gauw moeten verlaten. Voor cultuur was onder zulke existentiële omstandigheden geen ruimte, wat volgens de Grieken en Romeinen wel moest leiden tot contactstoornissen, die de barbaar menselijk gezelschap deden vermijden en de onherbergzame gebieden deden opzoeken. De enige uitweg uit al deze misère was een nederlaag tegen de Romeinen, die niet te beroerd waren om de verslagenen wat burgermansdeugden bij te brengen.

Tot het zover was, waren barbaren krijgszuchtig, opvliegend, onbetrouwbaar. Omdat ze steeds aan het vechten waren, ontbrak de tijd tot werkelijk nadenken. Ze stelden daarom kracht boven rede en hielden er een eenvoudige krijgersethiek op na. Hun leven draaide om zaken als eer en moed. Julius Caesar zette de toon met zijn beschrijving van de Nerviërs.

Toen Caesar informeerde naar hun aard en gebruiken, kwam hij het volgende te weten. Kooplui hadden in het geheel geen toegang tot deze stam. Invoer van wijn en andere luxegoederen stonden ze niet toe, want daardoor, dachten ze, zou hun moed verslappen en hun krijgslust verminderen. Het was woest, heel krijgslustig volk. (Caesar, Gallische oorlog 2.15; vert. Vincent Hunink)

Omdat de barbaren nooit lang nadachten, waren ze snel enthousiast voor een onderneming waarin ze hun moed konden bewijzen en roem verwerven. Meer in het algemeen waren ze altijd uit op verandering. Nooit verbleven ze lang op dezelfde plek, leiders werden snel vervangen, verdragen werden niet nageleefd, huwelijkstrouw kenden de barbaren niet.

Wat de Romeinen niet zagen

Althans, zo dachten de Romeinen over de volken die leefden aan de noordelijke kusten van het Europese continent. Hoe weinig het beeld overeenkwam met de werkelijkheid, blijkt wel uit het feit dat geen enkele antieke auteur de jachtwapens noemt van de bewoners van de Lage Landen, wat zeker zou zijn gebeurd als ze de jagers van het noorden in het echt hadden gezien: boemerangs zijn toch redelijk opvallend. Maar niet één bron vermeldt ze, zodat de archeologen die ze opgroeven totaal niet op deze vondsten waren voorbereid.

[Dit was een deel uit Jona Lendering en Arjen Bosman, De rand van het Rijk. Het boek is niet langer leverbaar, maar de Engelse vertaling, Edge of Empire, is dat wel en die bestelt u hier. Overmorgen nog een voorbeeld.]

#akkerbouw #antiekeGeschiedschrijving #barbaren #DeRandVanHetRijk #EdgeOfEmpire #etnografie #RandenVanDeAarde #veeteelt

Titus Livius (7): kwaliteiten

Zomaar een Romein met een kapsel à la keizer Augustus, niet per se Titus Livius (Archeologisch museum Córdoba)

[Laatste blogje in een reeks over de Romeinse geschiedschrijver Titus Livius. Het eerste deel was hier.]

Livius leefde tweeduizend jaar geleden. Je mag hem elitair noemen, je mag zijn moralisme oppervlakkig noemen. Het is immers een klassieke auteur. Om deze reeks niet in mineur te beëindigen, noem ik twee deugden die Livius óók bezit.

Titus Livius als stilist

Om te beginnen kan hij een verhaal vertellen. Tijdens het bewind van keizer Domitianus (r.81-96) stelde Quintilianus, een docent welsprekendheid, de Romeinse geschiedschrijvers Livius en Sallustius gelijk aan de Griekse auteurs Herodotos en Thoukydides.noot [Quintilianus, Opleiding tot redenaar 10.1.101.]. Dat was destijds de allergrootst mogelijke lof. Als Livius iets vertelde, zo vervolgde Quintilianus, was het verhaal zo helder als kristal, terwijl zijn toespraken onbeschrijfelijk welluidend waren.

Quintilianus was niet de enige die de auteur van de Geschiedenis van Rome sinds de stichting van de stad prees. Een wel heel curieus compliment is dat van Plinius de Jongere, die in het najaar van 79 na Chr. het lezen van Livius verkoos boven een bezoek aan de spectaculair ontploffende Vesuvius. Ook daarna, in de Middeleeuwen en Renaissance, hebben mensen Livius bewonderd om zijn vertelkunst en zijn stijl, en dit is nooit veranderd.

Titus Livius als geschiedschrijver

Livius is ook een betere geschiedschrijver dan men wel aanneemt. Akkoord, hij heeft een causaliteitsbegrip van het jaar nul: zoals vrijwel alle andere antieke geschiedschrijvers is hij een methodisch individualist, wat een jargonterm is om aan te duiden dat uitsluitend individuen agency zouden hebben.noot De enige antieke historicus met een hedendaags causaliteitsbegrip is Appianus. Zoals ik al zei verhoudt de antieke geschiedschrijving zich tot de huidige zoals alchimie en astrologie zich verhouden tot chemie en astronomie. Omdat de Geschiedenis van Rome sinds de stichting van de stad een pre-wetenschappelijke activiteit vertegenwoordigt, zou het oneerlijk zijn de auteur af te rekenen aan de hand van normen die pas in het eerste kwart van de vorige eeuw zijn geformuleerd.

Een eerlijker criterium is of de auteur de doelen haalt die hij zelf stelt. Titus Livius wilde zijn tijdgenoten voorbeelden geven van nastrevenswaardige en vermijdbare gedragingen. Daarmee hoopte hij goedbedoelende Romeinen aan te sporen de oude Romeinse kwaliteiten te herstellen. Zelf zou hij hebben gezegd dat de enige relevante toets voor de Geschiedenis van Rome sinds de stichting van de stad was of het werk bijdroeg aan Augustus’ ethisch reveil. We kunnen nu constateren dat de Romeinse wereld tot rust kwam, maar we kunnen niet bepalen of het geschiedwerk daarbij een rol speelde.

Fouten? Of toch niet?

Maar wat hebben wij eraan? Uiteraard mogen hedendaagse oudheidkundigen de Geschiedenis van Rome sinds de stichting van de stad gebruiken voor andere doelen dan waarvoor de auteur haar schreef: namelijk voor informatie over de Romeinse republiek. De grote negentiende-eeuwse Altertumswissenschaftler hebben fouten geconstateerd:

  • Livius vertelt sommige verhalen twee keer, wat te verklaren zou zijn doordat hij ze in verschillende bronnen vond onder verschillende jaartallen;
  • de chronologie klopt niet;
  • het beeld van de grandeur van Rome in de late koningstijd, toen de dynastie der Tarquinii heerste, zou een regelrechte leugen zijn, bedoeld als propaganda voor de monarchie van Augustus.

Deze beoordeling is lange tijd blijven hangen. U vindt de constateringen nog in het commentaar op de eerste vijf boeken van Livius door Robert Maxwell Ogilvie (1974). In de week waarin ik deze blogjes online aan het plaatsen was, reageerden verschillende classici die nog steeds een lage dunk hebben van Livius als geschiedschrijver.

De afgelopen halve eeuw is echter veel veranderd. Archeologen hebben het bestaan van la grande Roma dei Tarquini min of meer bevestigd. Gebeurtenissen die ooit als doublures zijn gebrandmerkt, blijken wel degelijk te onderscheiden gebeurtenissen te zijn. En bij nader inzien blijkt Livius’ chronologie beter te zijn dan de chronologie van Varro die in menige vertaling – ook de Nederlandse van mevrouw Van Katwijk-Knapp – wordt gebruikt om de Romeinse datering (aan de hand van consulnamen) om te rekenen naar onze jaartelling. Mij stoort het nogal dat oudheidkundigen dingen die bij Livius goed zijn, verhelderen met verkeerde informatie.

Fragment van de Fasti Capitolini, de incorrecte, door Augustus geautoriseerde lijst van magistraten van de Romeinse Republiek (Rome, Capitolijnse Musea)

Het historisch ambacht

Dergelijk gegoochel is niet alleen chronologisch misleidend. Het miskent de man. Door vast te houden aan de traditionele chronologie van de Romeinse geschiedenis, wijst Livius de Varroniaanse chronologie af. Dat systeem, waarvan we weten welke fouten er in zitten, was door Augustus geautoriseerd omdat het antecedenten bevatte voor de alleenheerschappij. De Varroniaanse chronologie stond volledig uitgeschreven op de triomfboog van Augustus; iedereen op het Forum Romanum kon het lezen.

Dat was dus geschiedvervalsing en Livius weigerde zijn vakkennis, voorwetenschappelijk of niet, ondergeschikt te maken aan politiek opportunisme. Voorbeelden geven? Prima. Moralisme? Dat is bedoeling. Retorische overdrijvingen op belangrijke momenten? Dat kan, zo nu en dan. Maar blijf verder bij de feiten, en introduceer geen antecedenten voor de alleenheerschappij in je verslag. Dat is Livius zelf. Wie zijn verslag verheldert met het chronologische systeem dat hij afwees, miskent zijn beheersing van het historisch ambacht en geeft feitelijk de augusteïsche propaganda het laatste woord.noot Velleius Paterculus is een andere auteur die via de chronologie oppositie voerde.

De constateringen over doublures, over de koningstijd en over het historisch métier betekenen niet dat Titus Livius in de afgelopen halve eeuw is komen gelden als superaccurate bron voor de Romeinse republiek. Dat zal Livius nooit zijn, want hij is geen historicus in de normale zin des woords. Wie hem echter beschouwt als slechts een verhalenverteller en een moralist, doet hem niet volledig recht.

#agency #antiekeGeschiedschrijving #Augustus #DanteAlighieri #KlassiekeGeschiedschrijvers #MarcusFabiusQuintilianus #methodischIndividualisme #PliniusDeJongere #RobertMaxwellOgilvie #TitusLivius #VarroniaanseChronologie

Titus Livius (6): bronnen

Zomaar een Romein, niet per se Titus Livius (Kunsthistorisch museum, Boedapest)

[Zesde blogje in een reeks over de Romeinse geschiedschrijver Titus Livius. Het eerste deel was hier.]

Livius pochte dat hij alle relevante Griekse en Romeinse geschiedenisboeken had gelezen en eigenlijk is er geen reden om daaraan te twijfelen. Dat wil niet zeggen dat gegarandeerd waar is wat hij schrijft. Niet omdat hij niet waarheidlievend zou zijn. Hij is erop gespitst de waarheid te vertellen en onderbreekt zijn verhaal regelmatig voor opmerkingen die een kritische houding verraden:

Van de vijanden kwamen 2500 man om en velen bezweken later aan hun verwondingen. Door [sommige eerdere geschiedschrijvers] wordt een veelvoud van verliezen aan weerszijden overgeleverd. Ikzelf houd om te beginnen niet van ongegronde overdrijving – een veel voorkomende neiging van geschiedschrijvers – en bovendien beschouw ik Fabius, een tijdgenoot van deze oorlog, als de beste bron.noot Livius 22.7.4; vert. Hetty van Rooijen.

Dit verhaal is meer geschikt voor een theatervoorstelling, waar wonderbaarlijke gebeurtenissen in trek zijn, dan om er geloof aan te hechten, en het is de moeite niet waard het te bevestigen of te weerleggen.noot Livius 5.21.8.

Moderne auteurs klagen over de topografische fouten van Livius, maar hij deed zijn best. Uit de aard der zaak is een juiste verbetering niet te herkennen en een verschlimmbesserung wel (voorbeeld), zodat het beeld van Livius als topograaf een tikje te zwart is. Dat correcte informatie hem interesseerde, blijkt bijvoorbeeld uit de terloopse vermelding dat hij in Liternum (bij Napels) een monument inspecteerde dat was gewijd aan Publius Cornelius Scipio Africanus.noot Livius 38.56.3. Het probleem is niet Livius’ gebrek aan kritische houding, maar de kwaliteit van zijn bronnen.

Geschiedvorsing en geschiedschrijving

Er zijn in wezen twee soorten auteurs die zich bezighouden met het verleden:

  • de geschiedvorser die archieven bestudeert en een kritische monografie schrijft over een klein onderwerp,
  • de geschiedschrijver, die zijn lezers door middel van een synthese bijpraat over een belangrijk thema.

Titus Livius behoort tot de laatste categorie. Zijn doel was een tot goed Romeins gedrag inspirerende synthese van het hele Romeinse verleden, en daarbij moest hij vertrouwen op eerdere bronnen. Als hij wilde slagen in zijn opzet, was er gewoon geen tijd om te controleren wat in zijn bronnen stond. Als die met elkaar in overeenstemming waren, presenteerde hij het als feit, en hij gaf aan als een auteur van de consensus afweek. Het is de methode die ook een Arrianus zou volgen. Gegeven de omvang van Livius’ project, was het onmogelijk het beter te doen.

Livius en Polybios

Hoewel Livius’ aanpak voor zijn gestelde doel goed was, is ze dat niet voor wat wij willen weten. Dat maakt de vraag relevant hoe hij zijn bronnen behandelde. Gelukkig kunnen we die vraag beantwoorden, omdat we de boeken 21-33 van de Geschiedenis van Rome sinds de stichting van de stad kunnen vergelijken met een andere bron, de boeken 3-18 van de Wereldgeschiedenis van de Griekse auteur Polybios van Megalopolis (c.200-c.118). Livius  prijst zijn oudere collega als “een auteur die geenszins moet worden veracht” en “een betrouwbare autoriteit voor de gehele Romeinse geschiedenis”.noot Livius 30.45.5 en 33.10.10. Soms herkennen we letterlijke overeenkomsten.

Het is aantrekkelijk te denken dat Livius in eigen woorden navertelt wat hij bij Polybios had gelezen; zo bezien zou Livius’ geschiedwerk in wezen een compilatie zijn van oudere bronnen. Als je echter in detail gaat vergelijken, zoals ik heb gedaan voor het verhaal van Hannibals tocht over de Alpen, ontdek je dat Polybios en Livius dezelfde bron navertellen. Dat verklaart niet alleen de letterlijke overeenkomsten, maar verklaart bovendien waarom Livius informatie biedt die niet aan Polybios kan zijn ontleend maar wel correct is.

Livius en de Annalisten

We weten dat Livius ook andere schrijvers benutte. In de eerste pentade maakte hij gebruik van Quintus Fabius Pictor (rond 200 v.Chr.) en Lucius Calpurnius Piso Frugi (rond 150 v.Chr.). Zij waren de eerste geschiedschrijvers van Rome geweest en behoorden tot de Annales-traditie, waarin de stof jaar voor jaar werd gepresenteerd. Livius gebruikte ook jongere annalisten: de optimaat Quintus Valerius Antias (rond 80 v.Chr.) en de popularis Gaius Licinius Macer (rond 70 v.Chr.).

Ook verwijst Livius naar Quintus Aelius Tubero (rond 50 v.Chr.), maar zeer terughoudend, en het lijkt erop dat Livius deze auteur is gaan wantrouwen en er uiteindelijk geen waarde meer aan hechtte. Ik noemde Tubero vorig jaar al eens op deze blog als de aanklager van Quintus Ligarius.

In de tweede pentade kon Livius ook Quintus Claudius Quadrigarius gebruiken. Als hij de oorlog tegen Hannibal beschrijft, zijn Lucius Coelius Antipater (rond 110 v.Chr.) en Polybios de belangrijkste bronnen, terwijl Livius nog steeds Valerius Antias gebruikt voor de beschrijvingen van de gebeurtenissen in de stad. In de boeken 31-45 zijn Polybios, Antias en Quadrigarius de bronnen van de Geschiedenis van Rome sinds de stichting van de stad. Al die eerdere bronnen zijn verloren gegaan – en dat zegt veel over de hoge waardering die men in de Oudheid had voor Livius.

Vertaalfouten

Livius’ verslag is dus zo goed als zijn bronnen: waar ze overeenstemden, presenteerde hij dat als feit, terwijl hij aangaf wat afweek. Dat sluit vanzelfsprekend blunders niet uit. Livius’ Grieks was niet fantastisch en soms begrijpt hij Polybios verkeerd. In een beschrijving van een belegering waarin mineurs en contramineurs in een tunnel slaags raken, vermeldt Polybios dat sommige soldaten vierkante schilden droegen, de zogeheten thyreous. Livius begreep dat als thyras, en vertaalde het als zodanig. Zodat er nu staat dat de soldaten met deuren door de tunnels liepen…noot Polybios 21.28.11 en Livius 38.7.10.

[wordt morgen afgerond]

#annalistiek #antiekeGeschiedschrijving #Arrianus #GaiusLiciniusMacer #KlassiekeGeschiedschrijvers #LuciusCalpurniusPisoFrugi #LuciusCoeliusAntipater #Polybios #QuintusAeliusTubero #QuintusClaudiusQuadrigarius #QuintusFabiusPictor #QuintusValeriusAntias #TitusLivius

Titus Livius (5): kenmerken

Zomaar een Romein, niet per se Titus Livius (Altes Museum, Berlijn)

[Vijfde blogje in een reeks over de Romeinse geschiedschrijver Titus Livius. Het eerste deel was hier.]

Het was ooit een droom geweest van de Romeinse redenaar Cicero dat er nog eens een Romeinse auteur zou opstaan die een geschiedenis van Rome zou schrijven die kon wedijveren met die van beroemde Grieken als Herodotos en Thoukydides. Als Cicero Livius’ Geschiedenis van Rome sinds de stichting van de stad had kunnen lezen, zou hij tevreden zijn geweest. De Romeinse geschiedschrijver mist weliswaar de scherpzinnigheid van een Thoukydides en de humor van een Herodotos, maar zijn beschrijving van het ontstaan en de groei van de Romeinse republiek is een kunstwerk. Voor wie nog nooit iets van Livius heeft gelezen, noem ik drie zaken om op te letten:

  • De invloed van de welsprekendheid
  • De structuur
  • De (politieke) thematiek
  • De invloed van de welsprekendheid

    De Geschiedenis van Rome sinds de stichting van de stad is duidelijk geschreven door iemand die was opgeleid als redenaar. Romeins onderricht bestond vaak uit het spreken over historische onderwerpen: een jongeman moest bijvoorbeeld beargumenteren wat er zou zijn gebeurd als deze of gene historische gebeurtenis niet had plaatsgevonden, moest in een hypothetische situatie argumenten geven voor bepaald beleid, of moest zich inleven in een historische figuur. Livius moet in dit spel een meester zijn geweest, want de door hem ingevoegde toespraken zijn pareltjes.

    Hoewel de aanwezigheid van verzonnen toespraken vreemd op ons voorkomt – het zijn immers geen echte historische feiten – was dit destijds een normale praktijk. Ze boden de auteur de gelegenheid om uit te leggen waarom een persoon handelde zoals hij deed. Livius heeft er echter ook een tweede bedoeling mee: hij gebruikt ze voor psychologische portretten. De twee toespraken van de oude, vermoeide Hannibal en de jonge, bloed ruikende Scipio voor de slag bij Zama vormen geweldige lectuur. Hoewel we niet weten of de zo gegeven portretten correct zijn, zijn ze psychologisch overtuigend en dragen ze bij aan de charme van het geschiedwerk.

    Boek 9 bevat nog een interessante digressie, waarin Titus Livius een stelling verdedigt zoals Romeinen kenden uit de opleiding tot redenaar: hij betoogt dat als Alexander de Grote niet het Perzische Rijk had aangevallen, maar in plaats daarvan naar het westen was gekomen, hij door de Romeinen zou zijn verslagen.

    De structuur

    Als we het eerste boek negeren, dat alleen legendarisch materiaal bevat waarvan ook Livius zegt er geen snars van te geloven, heeft de Geschiedenis van Rome sinds de stichting van de stad een heel eenvoudige structuur: hij beschrijft de gebeurtenissen jaar voor jaar.

    • eerst noemt hij de magistraten die hun naam aan het jaar gaven;
    • daarop volgen de belangrijkste gebeurtenissen in het buitenland, meestal oorlogen;
    • vervolgens zijn er de gebeurtenissen in Rome. Hierdoor behoudt het werk, hoewel het geldt als wereldgeschiedenis, ook het karakter van een lokale kroniek. Livius’ lezer heeft nooit het gevoel dat de wereld te groot is en het verhaal te complex.
    • tot slot noemt Livius andere vermeldenswaardigheden, zoals voortekens, epidemieën, voedseltekorten en bouwprojecten. Eventueel is er een beschrijving van de verkiezingen, maar daarna begint het volgende jaar.

    Livius heeft deze vorm geërfd van eerdere Romeinse schrijvers, de auteurs van de zogeheten Annales, “jaarboeken”. Daarover meer in het blogje van vanmiddag. Zo nu en dan dwaalt Livius af om verwante onderwerpen te behandelen, zoals de vroege geschiedenis van de Galliërs (Boek 5), de oorsprong van Karthago (Boek 16), de vestiging van de Galaten in Anatolië (Boek 38), de etymologie van Baleares (Boek 60), of de gewoonten van de Germaanse stammen (Boek 104). Meestal zijn deze digressies beknopt en verstoren ze het verhaal nooit.

    Zoals we al zagen, behandelt Titus Livius doorgaans meerdere jaren in één boek. De boeken zelf zijn gegroepeerd in eenheden van vijf, tien of vijftien. Voor zover mij bekend, heeft geen enkele andere antieke geschiedschrijver zo’n structuur gebruikt. Livius is echter geen slaaf van zijn systeem. Hij behandelt de Derde Punische Oorlog in de boeken 48-51, die behoren tot twee pentaden. We weten dat er een editie heeft bestaan van de boeken 109-116, die de Acht boeken over de Burgeroorlog heette, wat suggereert dat ook Livius dat achttal als eenheid zag.

    De (politieke) thematiek

    Zoals gezegd was Titus Livius geen historicus. Hij was, zoals alle antieke geschiedschrijvers, een moralist. Wie hem zijn moralisme aanwrijft, maakt in feite een verwijt aan de hele antieke geschiedschrijving. Zijn analyse is ook heel voorspelbaar: de degeneratie van de Romeinen begon met de val van Karthago in 146 v.Chr. Luxe en decadentie waren daarna normaal geworden; rijke mensen gedroegen zich frivool en gaven een slecht voorbeeld aan armere Romeinen, die daardoor hun plaats niet meer kenden. Ze begonnen zelfs politieke eisen te stellen, wat via de opkomst van de Gracchen alleen kon leiden tot burgeroorlogen, meervoud.

    Rome veroverde de wereld, maar verloor zijn ziel: nauwelijks een origineel thema. In 42 of 41 had Sallustius precies hetzelfde geschreven en Augustus deelde de analyse. Wat Livius in zijn geschriften hekelde, probeerde de keizer te genezen met wetgeving over luxe en huwelijk. Een moreel herstel was nog steeds mogelijk, al overweegt Livius in zijn voorwoord dat Rome te ziek is voor het medicijn.

    Bij het reveil speelde Livius in elk geval zijn rol. Mannen moesten weer moedig zijn en hun verantwoordelijkheid nemen in het openbare leven; de even belangrijke plicht van de Romeinse vrouw was in kuisheid de huishouding te doen. Livius toont vaak hoe moed en vroomheid werden beloond en hoe onjuist gedrag werd bestraft. In boek 22 vertelt hij bijvoorbeeld hoe Gaius Flaminius in 217 het consulaat accepteerde zonder de nodige rituelen en onmiddellijk een militaire campagne tegen Hannibal lanceerde. Livius zegt dat veel senatoren dit schandalig vonden en beschouwden het als “geen oorlog tegen de vijand, maar een oorlog tegen de goden”. Het siert Livius, die meestal meeleeft met slachtoffers, dat hij, wanneer Flaminius sneuvelt bij het Trasimeense Meer, niet terugkeert op dat verwijt. Door het vóór de nederlaag te noemen, is de boodschap voldoende duidelijk, en hij vindt het niet nodig de doden een trap na te geven.

    Hoewel Livius Augustus’ zorgen deelde, was hij niet diens propagandist. Zijn eerste zorg was de waarheid. Eén voorbeeld kan volstaan. De Romeinen hadden de gewoonte dat een commandant die een buitenlandse generaal doodde in een tweegevecht, diens wapens mocht presenteren aan Jupiter. Deze spolia opima golden als zeer prestigieus. In 29 v.Chr. eiste een Romeinse aanvoerder het eerbewijs op, maar Augustus vond dit te veel eer voor een gewone bevelhebber, en bedacht een nieuwe regel, waarin stond dat alleen consuls in aanmerking kwamen. Helaas was een van degenen die het eerbewijs had ontvangen, een zekere Cossus, geen consul geweest, maar Augustus pretendeerde dat dit wel zo was geweest. Wanneer Livius in zijn geschiedwerk de overwinning van deze Cossus beschrijft,noot Livius 4.20. stelt hij onomwonden dat de oorlogsheld een tribuun was geweest, en hij noteert in iets dat eruitziet als voetnoot dat Augustus het niet eens was met de integrale historische traditie. Hij zegt nergens expliciet dat Augustus een leugenaar was, maar de boodschap was duidelijk.

    [wordt om 13:00 vervolgd]

    #annalistiek #antiekeGeschiedschrijving #digressie #KlassiekeGeschiedschrijvers #TitusLivius

    Titus Livius (4): inhoud

    Zomaar een Romein, niet per se Titus Livius (Museum für Kunst und Gewerbe, Hamburg)

    [Vierde blogje in een reeks over de Romeinse geschiedschrijver Titus Livius. Het eerste deel was hier.]

    Avaritia & crudelitas

    Ik was vanmorgen begonnen met een samenvatting van het geschiedwerk van Titus Livius en had de tweede eeuw v.Chr. bereikt. Nu volgt het conflict tussen twee rivaliserende Romeinse staatslieden: Marius en Sulla. De boeken 66-70 gaan over de opkomst van Marius en worden gevolgd door zes boeken over de Bondgenotenoorlog, waarin de Romeinen moeten vechten tegen hun Italische medestanders, die burgerschap eisen. Na een Romeinse zege voeren de Romeinen oorlog tegen koning Mithridates van Pontus, zonder hem te overwinnen. Generaal Sulla neutraliseert het probleem, keert terug naar Italië en bestuurt de republiek als dictator.

    Dit deel van de geschiedenis van Rome vanaf de oprichting, dat de verdeeldheid van de Romeinse elite hekelt en eindigt met de dood van Sulla, werd waarschijnlijk aan het begin van onze jaartelling gepubliceerd. De Periochae maken duidelijk dat Livius vaak aangaf dat politieke vraagstukken werden opgelost per vim, “met geweld”. Andere terugkerende begrippen zijn avaritia en crudelitas, “gierigheid” en “wreedheid”. Het was dus geen opbeurende lectuur, al zal Livius hebben opgemerkt dat met Augustus alles beter was geworden.

    De ondergang van de Republiek

    De boeken 91-105, gepubliceerd rond 5 na Chr., gaan over de opkomst van Pompeius, Crassus en Julius Caesar. We vernemen hoe de jonge Pompeius met succes vecht tegen de rebellenleider Sertorius in Hispania, zich bindt aan Crassus en consul wordt, en later vecht tegen de Cilicische piraten, Mithridates en de Joden. Hierop volgt de formatie van het Eerste Driemanschap, door Livius getypeerd als “een samenzwering tegen de staat door de drie voornaamste burgers”. Caesars sensationele Gallische oorlog eindigt met een climax: de Romeinen steken in Boek 105 niet alleen de Rijn maar ook het Kanaal over.  Deze ontknoping suggereert dat Livius’ boodschap was dat Romeinen, als ze hun verdeeldheid maar overwonnen, de grootste dingen konden bereiken. Het is interessant dat Boek 104 een digressie heeft gehad geweest over Germaanse gewoonten, wat suggereert dat Livius de rapporten heeft gelezen van de Romeinse generaals Drusus en Tiberius.

    De volgende decade gaat over de staatsgreep van Caesar. Boek 106 begint met de dood van Julia, Caesars dochter en de echtgenote van Pompeius. Vanaf nu zijn de harmonieuze relaties tussen de Romeinse leiders verdwenen. Ramp volgt op een ramp. De Belgische leider Ambiorix verslaat de legioenen van Caesar en de Parthische commandant Surena verslaat de soldaten van Crassus in Carrhae. Er is onrust in Rome, Caesar wordt verslagen bij Gergovia, en hoewel hij in Boek 108 de Galliërs verslaat, verslechtert zijn relatie met Pompeius nog verder. De Tweede Burgeroorlog breekt uit. Ik citeerde in een eerder blogje al Livius’ jeugdherinnering aan een waarzegger die in Padua de uitkomst van de slag bij Farsalos “zag”. Boek 115, waarschijnlijk gepubliceerd in 8 na Chr., eindigt met Caesars viervoudige triomf. Het moet bemoedigend zijn geweest voor Livius’ tijdgenoten, die net ernstige militaire tegenslagen in Illyricum hadden geleden.

    Boek 116 begint met het complot tegen Caesar. Livius’ oordeel over de dictator: “Het valt niet uit te maken of het beter was voor de republiek dat Caesar werd geboren of dat beter was geweest als hij nooit was geboren.” De hele pentade (dus de boeken 116-120) beschrijft dan het conflict tussen Marcus Antonius en Octavianus. Vijf boeken is veel ruimte voor slechts twee jaar, maar Padua, waar Livius is geboren, speelde in deze oorlog een rol en Livius had het meegemaakt. Hij zal de gebeurtenissen belangrijker hebben gevonden dan wij. Boek 120 beschrijft hoe de twee kemphanen met Lepidus het Tweede Driemanschap sluiten.

    Augustus

    Livius publiceerde deze pentade in ca.10 na Chr. en het is mogelijk dat hij opnieuw benadrukte dat heersers samenwerken, een thema dat in deze jaren steeds belangrijker was in de Augusteïsche propaganda. Uit deze jaren stamt een tempel voor Concordia en ook werd Tiberius ingewerkt als opvolger.

    Maar ook al stemde Titus Livius in met de heerschappij van Augustus, hij wilde ook niet ontkennen dat diens regering met geweld was begonnen. Moderne oudheidkundigen wijzen wel op de opmerking in de Periochae dat Boek 121 en de volgende boeken zijn gepubliceerd “na de dood van Augustus”. Dat hoeft niet te betekenen dat Livius censuur vreesde; hij lag ongeveer op schema.

    De boeken 121-133 vertellen over de oorlog van de Driemannen tegen Brutus en Cassius, culminerend in de Dubbele veldslag bij Filippoi (Boek 124). Daarop volgen Marcus Antonius’ oorlog tegen de Parthen (Boek 128) en Octavianus’ oorlogen tegen Sextus Pompeius en in Illyricum. Lepidus verdwijnt van het toneel (Boek 129) en Marcus Antonius ontmoet Kleopatra. De Zeeslag bij Aktion rondt het verhaal af.

    Misschien was dit het oorspronkelijke eindpunt van Livius’ project. Hij was ooit begonnen met een geschiedenis van Rome, en had nu het moment bereikt waarop hij zich aan dat werk had gezet. Hij had toen gedacht dat na de burgeroorlogen een ethisch reveil mogelijk was. De Romeinse wereld was inderdaad vreedzamer geworden, maar hij moet hebben opgemerkt dat de republiek, met zijn publieke debatten, was veranderd in een monarchie, waar beslissingen werden genomen door één man. En in het geheim.

    Livius was daardoor niet in staat iets te produceren zoals de voorgaande drieëndertig boeken, waarin hij vierentwintig jaar had beschreven. Na boek 134 verviervoudigt het tempo van zijn verhaal: hij beschrijft tweeëntwintig jaar in slechts negen boeken. Het verhaal was nu heel anders dan het voorafgaande en het is mogelijk dat Livius zijn belangstelling begon te verliezen. Het is waarschijnlijk dat boek 134 begon met de woorden van fragment 58:

    Ik heb inmiddels genoeg roem verdiend en zou een punt achter mijn geschiedwerk kunnen zetten, maar mijn rusteloze geest voedt zich met het schrijven.

    Titus Livius bleef dus schrijven. De Periochae van de laatste boeken zijn zeer kort en suggereren niet dat het opwindende lectuur was. Dat was niet Livius’ schuld. De tijden waren aan het veranderen. De trieste paradox van de geschiedschrijving is immers dat alleen oorlogen en rampen materiaal leveren voor een boeiend narratief. Als de laatste boeken van de Geschiedenis van Rome sinds de stichting van de stad wat saai waren, was het omdat Livius tot zijn geluk niet leefde in interessante tijden.

    [wordt morgenochtend vervolgd]

    PS

    Het hing al een tijdje in de lucht, maar de universiteit van Cardiff sluit inderdaad alle oudheidkundige opleidingen. Een nieuwe bijdrage aan het lijstje hier.

    #antiekeGeschiedschrijving #Augustus #DerdeBurgeroorlog #digressie #EersteDriemanschap #GaiusMarius #GallischeOorlog #GnaeusPompeiusMagnus #JuliaI #JuliusCaesar #KlassiekeGeschiedschrijvers #LuciusCorneliusSulla #MarcusLiciniusCrassus #MithridatesVIEupator #Octavianus #ParthischeRijk #Periochae #slagBijFarsalos #Tiberius #TitusLivius #TweedeBurgeroorlog #TweedeDriemanschap

    Titus Livius (3): inhoud

    Zomaar een Romein, niet per se Titus Livius (Ny Carlsberg Glyptotek, Kopenhagen)

    [Derde blogje in een reeks over de Romeinse geschiedschrijver Titus Livius. Het eerste deel was hier.]

    De Geschiedenis van Rome sinds de stichting van de stad van Titus Livius was een zeer, zeer ambitieus werk. In totaal verschenen niet minder dan 142 boekrollen. De lengte van zo’n rol kwam overeen met pakweg vijfenzestig bladzijden in een modern pocketboek. De totale lengte van Livius’ geschiedwerk bedroeg dus een slordige 9.250 pagina’s ofwel eenendertig pocketboeken. Hij schreef dit alles in ongeveer vijfenveertig jaar, wat betekent dat hij elk jaar ruim drie rollen of 205 pagina’s publiceerde. Ook met een tekstverwerker is dat alleszins respectabel.

    Er zijn twee gevolgen. Eén: dit werk was te groot om volledig tot ons te komen. We hebben alleen nog de boeken 1-10 en 21-45.  Misschien duikt nog eens iets op in de Egyptische woestijn of bij de papyri uit Herculaneum, waar inmiddels een boekrol is geïdentificeerd van een jongere Romeinse geschiedschrijver. Twee: het is duidelijk dat Titus Livius gebruik moest maken van eerdere geschiedwerken en zelden de mogelijkheid had tot archiefonderzoek. Dat had gevolgen, waarover we het nog zullen hebben.

    Wat heeft Livius te vertellen? Er zijn dus maar 35 van 142 rollen over. De inhoud van de niet overgeleverde boeken (dus 11-20 en 46-142) is echter bekend uit een vierde-eeuws uittreksel, de beknopte Periochae. We kunnen bovendien iets weten over de verloren teksten omdat die door latere auteurs zijn benut. Zo is bijvoorbeeld Lucanus’ gedicht Pharsalia, een gedicht over de Romeinse burgeroorlogen waarin Pompeius de held is en Julius Caesar de schurk, vermoedelijk gebaseerd op Geschiedenis van Rome sinds de stichting van de stad.

    De vroege republiek

    We weten dat het werk was georganiseerd in pentaden en decaden, groepen van vijf en tien rollen. De eerste pentade gaat over de oorsprong van Rome tot de zomer van 386 v.Chr.noot Of 390 volgens het chronologische systeem van Varro, dat Livius niet gebruikte. Anders dan sommige moderne geleerden begreep Livius de fouten daarvan. In het eerste boek vertelt hij de legendes van Rome als een koninkrijk; hij gaat verder met de oprichting van de republiek door Brutus en Valerius Publicola; en na een verslag van de moeilijke vijfde eeuw (boeken 2, 3 en 4) culmineert de eerste pentade in een adembenemend verslag van de inname van Veii, de plundering van Rome door de Galliërs, en de tweede stichting onder de auspiciën van Marcus Furius Camillus. De cirkel is gesloten.

    Dit deel van de Geschiedenis van Rome sinds de stichting van de stad is voltooid rond 26 v.Chr. Livius vermeldt namelijk Octavianus’ titel Augustus, die dateert uit 27 v.Chr., maar weet niets van de sluiting van de tempel van Janus in 25. Livius presenteert Camillus, zegevierend in oorlog en tweede stichter van de stad, als alter ego van Augustus. Het is interessant dat hij Camillus dux noemt, een titel die ook Octavianus had gebruikt.

    De volgende tien boeken hadden betrekking op de verovering van Italië. De eerste helft – de tweede pentade dus – is over en daarover wil ik nog eens bloggen. Aanvankelijk moet Rome zich nog herstellen van de crisis, maar aan het einde van boek 10 hebben de Romeinen de Etrusken, de Umbriërs, de Galliërs en de Samnieten verslagen in de slag bij Sentinum (295 v.Chr.) Hoewel het verhaal van de eenwording van het Apennijnse schiereiland daarmee nog niet voorbij is – daarvoor was de volgende pentade – was de beslissende strijd gewonnen door de zelfopoffering van enkele beroemde Romeinen, zoals Publius Decius Mus. Dit is in lijn met de propaganda van Augustus.

    De derde eeuw v.Chr.

    De volgende vijf boeken van de Geschiedenis van Rome sinds de stichting van de stad zijn verloren. Uit de Periochae weten we dat deze pentade de eenwording van Italië omvatte, met onder meer de oorlog tegen koning Pyrrhos van Epirus. Als Livius schreef met zijn gewone tempo van ruim drie rollen per jaar, zal hij de boeken 6-15 rond 24 v.Chr. hebben afgerond.

    In de boeken 16-20 werd het eerste conflict met Karthago beschreven: de Eerste Punische Oorlog, het langste en grootste militaire conflict in de oude wereld. De Tweede Punische Oorlog, een conflict van minder grote omvang, vormt het thema van de volgende tien boeken (21-30), waarvan de helft is gewijd aan de successen van de Karthaagse generaal Hannibal en de helft aan de successen van zijn Romeinse tegenstander Publius Cornelius Scipio Africanus.

    Toen Livius zijn werk rond 19 v.Chr. voortzette, werd hij plotseling moe, als we althans het voorwoord van de volgende pentade mogen geloven:

    Wanneer ik me realiseer dat drieënzestig jaren – want zoveel zijn het er vanaf de Eerste Punische Oorlog tot het eind van de Tweede – evenveel boeken bij mij in beslag hebben genomen als de 487 jaar vanaf de stichting van de stad tot het consulaat van Appius Claudius, die de eerste oorlog tegen de Karthagers begon, dan voorzie ik nu al wat me te wachten staat: net als iemand die zich laat verlokken door het ondiepe water langs de kust en de zee in waadt, kom ik met elke stap voorwaarts in veel grotere diepte, ja in een soort afgrond terecht, en het werk lijkt bijna toe te nemen, terwijl het door het voltooien van de eerste delen minder groot leek te worden.noot Livius 31.1.3-5; vert. Hetty van Rooijen.

    Dat Livius zich realiseerde dat zijn werk eigenlijk te groot was, wordt ook gesuggereerd door het feit dat zijn digressies, de korte uitweidingen waarmee auteurs aanvullende informatie geven, vanaf dit punt korter worden. Hij moest zich haasten.

    De midden-Republiek

    De derde groep van vijftien boeken heeft betrekking op de verovering van het oostelijke Middellandse Zeegebied in de jaren 201-167. Drie machtige hellenistische koninkrijken verzetten zich tegen Rome: Macedonië, het Seleukidische Rijk in Azië en het Ptolemaïsche Rijk van Egypte. In de boeken 31-35 lezen we hoe de Romeinen met Macedonië omgingen en Griekenland “bevrijdden”.noot Ik zet “bevrijdden” tussen aanhalingstekens omdat de vrijheid van Romes Griekse bondgenoten met naast zich het Seleukidische Rijk vanzelfsprekend net zo’n bevrijding was als wanneer Donald Trump de Europese bondgenoten had bevrijd van hun bondgenootschap. Ik ben geen voorstander van historische parallellen, want al gauw herkent men lessen uit het verleden. Maar hier helpt het heden bij het begrip van het verleden. In de volgende pentade staat de oorlog tegen de Seleukidische koning Antiochos III de Grote centraal; en in de laatste vijf boeken wordt het Macedonische koninkrijk geliquideerd na de slag van Pydna. De climax is een Romeinse ambassade in Alexandrië, waar een Romeinse diplomaat koning Antiochos IV Epifanes, die op het punt staat Egypte te veroveren, gelast naar huis terug te keren. De lezer die dit punt had bereikt, wist dat Rome een supermacht was geworden.

    Het volgende tiental boeken (46-55), inmiddels verloren, markeren het keerpunt in de Romeinse geschiedenis, althans volgens Livius. Ik heb weleens gedacht dat als de reeks eigenlijk rollen had moeten tellen, dit ook precies de helft was. Rome moest zich nu gedragen als een supermacht, maar kon de verantwoordelijkheden niet aan. Aanvankelijk kon het zijn wil nog opleggen aan enkele Ptolemaïsche vorsten, maar in boek 48 begint alles te veranderen. Eerst is er een nieuwe en onnodige oorlog: de Derde Punische Oorlog, die door de Romeinen wordt uitgelokt en leidt tot de ondergang van Karthago (in boek 51). Volgens de meeste Romeinse geschiedschrijvers verviel Rome nu tot decadentie en verloren de Romeinen hun voorouderlijke kwaliteiten.

    Dit is al te zien in Boek 48, waarin generaal Servius Sulpicius Galba zich in Hispania ontpopt tot een oorlogsmisdadiger, en de lokale leider Viriathus de Romeinen bezighoudt tot in Boek 54. De Romeinen veroveren intussen Griekenland (Boek 52) en staan aan het einde van Boek 55 voor het eerst bij de Oceaan: de rand van de aarde. Livius bereikte dit punt in ca.11 v.Chr.

    De volgende decade (56-65) valt uiteen in twee duidelijk herkenbare pentaden. De eerste gaat over een nieuwe reeks Spaanse oorlogen, culminerend in de verovering van de Keltiberische hoofdstad Numantia. Het centrale thema is echter de strijd tegen de hervormingen van Tiberius en Gaius Sempronius Gracchus. Het conflict waarin de laatste wordt gedood, betekent dat de Romeinen geweld beginnen te gebruiken tegen elkaar.

    Ondertussen worden buitenlandse vijanden, zoals de  Numidische koning Jugurtha en enkele Germaanse stammen, onverwacht gevaarlijk. Titus Livius heeft hun successen waarschijnlijk gepresenteerd als gevolg van de morele ineenstorting van Rome. (Een verwijzing naar een toespraak over het huwelijk, in 9 v.Chr. gehouden door keizer Augustus, bewijst dat Boek 59 nadien is voltooid.) Boek 65 was, als de Periochae betrouwbaar is, een litanie van Romeinse rampen.

    [wordt vanmiddag vervolgd]

    #antiekeGeschiedschrijving #AntiochosIIIDeGrote #AntiochosIVEpifanes #DerdePunischeOorlog #digressie #EerstePunischeOorlog #GaiusSemproniusGracchus #Hannibal #Jugurtha #KlassiekeGeschiedschrijvers #MarcusFuriusCamillus #Periochae #Pydna #PyrrhosVanEpirus #ScipioAfricanus #Sentinum #TiberiusSemproniusGracchus #TitusLivius #TweedePunischeOorlog #Viriathus

    Zosimos

    Portret van een man, eerste helft zesde eeuw (Glyptotheek, Munchen)

    Een van de aardigste auteurs uit de Oudheid is Zosimos, een Byzantijnse historicus met een voor zijn tijd ongebruikelijke visie op het verleden. Op twee manieren. Om te beginnen was de Romeinse elite in de loop van de vierde en vijfde eeuw christelijk geworden maar bleef Zosimos hardnekkig trouw aan de oude goden. Hij heeft daardoor een uniek perspectief op de gebeurtenissen tussen pakweg 300 en 410. Daarmee verwant is zijn tweede bijzonderheid: hij had in de gaten dat het Romeinse Rijk in de late vijfde eeuw zwaar, zeer zwaar in de problemen was geraakt. Terwijl veel van zijn tijdgenoten meenden dat de teloorgang van de westelijke gebiedsdelen eigenlijk niet zoveel voorstelde omdat een christen vooral een burger was van het Koninkrijk Gods, zag Zosimos scherp dat er wél iets was veranderd. Hij was de eerste historicus van “the decline and fall of the Roman Empire”. Dat maakt hem interessant.

    Maar wanneer leefde hij eigenlijk? Je leest weleens: tussen 498 en 518 publiceerde hij zijn Nieuwe geschiedenis. Maar ja, het is natuurlijk wel oudheidkunde, dus we hebben vanzelfsprekend te weinig informatie en in feite wordt weer eens hypothese op hypothese gestapeld. Het bewijs oogt in elk geval zwak.

    Onze enige zekerheid – laten we het punt één noemen – is dat een andere Byzantijnse historicus, Eustathios, Zosimos heeft gebruikt als bron voor een gebeurtenis uit de tijd van keizer Anastasius I (r.491-518). Dit gegeven wordt gecombineerd met punt twee, de aanname dat antieke historici nooit schreven over regerende vorsten. Deze aanname heeft een zekere waarschijnlijkheid. Titus Livius zorgde er al voor zijn beschrijving van de staatsgreep van Augustus te publiceren na diens dood. Velleius Paterculus schakelde in zijn Romeinse geschiedenis over van genre – namelijk van geschiedschrijving op lofrede – toen hij aankwam bij keizer Tiberius. Er zijn meer voorbeelden. Geschiedenis ging over de doden, voor de levende vorsten bestonden lofredes. Een plausibele aanname dus, maar wel een aanname.

    Door één en twee te combineren komen we tot de conclusie dat Eustathios, die Anastasius beschreef in een geschiedwerk, moet hebben geschreven ten tijde van een van diens opvolgers, en dat zou dan keizer Justinus moeten zijn geweest (r.518-527). Hieruit volgt dan weer dat Eustathios’ bron, Zosimos dus, ten tijde van Justinus’ voorganger zou moeten hebben geschreven, en dus ten tijde van Anastasius.

    Ik voeg toe: het is een aanname dat de geciteerde passage lovend was. We weten niet goed hoe Zosimos oordeelde over Anastasius. Wat we over hebben is, althans dat nemen we aan, een kladversie van de eerste helft van de Nieuwe Geschiedenis. We hebben niet de hele beschrijving van de genoemde periode, terwijl we te maken hebben met een citaat. Het kan dus zomaar zijn dat Zosimos’ beeld van Anastasius in feite grotendeels negatief was, dat de historicus de keizer beschreef in een historische publicatie, dat Zosimos dus leefde tijdens een van diens opvolgers en dat Eusthatios dus later geplaatst moet worden.

    Kortom, we stapelen hypothese op hypothese. We hebben wel een andere, wat positievere aanwijzing. Zosimos beschrijft een belasting die bekendstaat als chrysargyron in de verleden tijd. Die is afgeschaft in 498, dat is zeker, en dat biedt een aanwijzing voor het moment waarna Zosimos schreef. De aanname is hier dat we voldoende informatie hebben om uitspraken te kunnen doen over de details van de laatantieke belastingheffing. Ik neem aan dat dat zo is, maar welbeschouwd is dat zo zeker niet.

    Ik kan, kortom, niet méér concluderen dan dat Zosimos schreef na het jaar 498 en ik begrijp niet goed dat historici die “voor 518” aanvaarden. Ervan uitgaande dat ik iets over het hoofd zie, heb ik het gehandhaafd op de webpagina die ik onlangs maakte over Zosimos, maar volgens mij is het bewijs vrij zwak. Mijn punt is vandaag echter niet wanneer Zosimos leefde, maar dat oudheidkundigen steeds weer hypothesen op hypothesen stapelen.

    Overigens is “na 498” al heel wat: een heiden in de zesde eeuw. Iemand die de desintegratie van het bestuursapparaat in de westelijke provincies onder ogen zag. Dat is al boeiend genoeg.

    [Geschiedenis is geen amusement, leuk voor een vrijblijvend stukje in een tijdschrift of een item op TV. Het is een wetenschap. In de reeks “Methode op Maandag” (MoM) leg ik uit wat de oudheidkundige wetenschappen, en de historische wetenschappen in het algemeen, maakt tot wetenschappen. Een overzicht van deze en vergelijkbare stukjes is hier.]

    #AnastasiusI #antiekeGeschiedschrijving #JustinusI #Zosimos

    Tacitus’ Germanen (5)

    Beslag van Plinius’ paard (British Museum, Londen)

    [Onder de onheilspellende titel In moerassen en donkere wouden heeft de Nijmeegse classicus Vincent Hunink vertalingen samengebracht van alle teksten die de Romeinse historicus Tacitus wijdde aan de Germanen.

    Daarover valt een hoop te zeggen. Dit is het vijfde van zeven à acht stukjes, waarmee ik u wil verleiden dat boek te lezen. Het is namelijk echt interessante materie. En nee, ik krijg voor deze blogstukjes – net als voor mijn reeksen over de Historia Augusta en Het leven van Apollonius – geen commissie.]

    Eigenlijk zouden we moeten ophouden Tacitus aan te duiden als historicus. Voor zover hij bijvoorbeeld nadenkt over een fundamenteel onderwerp als de tijdrekening, benut hij die om een politiek punt te maken: hij dateert gebeurtenissen, zoals senatoren vanouds deden, aan de hand van de namen van degenen die in een bepaald jaar het consulaat bekleedden. Ons jaar 15 na Chr. heet dus “tijdens het consulaat van Drusus Caesar en Gaius Norbanus”. Met deze keuze wijst Tacitus de door keizer Augustus geautoriseerde jaartelling “sinds de stichting van de stad” af. Tacitus’ voorgangers Titus Livius en Velleius Paterculus deden dat eveneens, maar waar je bij deze auteurs nog kunt vermoeden dat ze het deden omdat ze de fouten in Augustus’ systeem begrepen, lijkt Tacitus’ keuze vooral te zijn ingegeven doordat hij hechtte aan aloude senatoriële voorrechten.

    Hoe weinig hij zich bekommerde om correcte dateringen, blijkt wel uit zijn beschrijving van de aanleg van het Corbulo-kanaal, die hij plaatst in 47 na Chr. Door jaarringenonderzoek weten we dat het pas enkele jaren later gebeurde.

    Ook Tacitus’ werkwijze is niet die van een moderne historicus. Een archiefrat kon hij immers niet zijn: de Romeinen hadden geen archieven in onze zin van het woord. De stukken die hij in Rome wel kon inzien, zullen zelden betrekking hebben gehad op, bijvoorbeeld, de oorsprong of levenswijze der Germanen. Wanneer een hedendaagse geschiedkundige geen archieven ter beschikking heeft, zal hij uitingen van de materiële cultuur als bewijsmateriaal raadplegen, maar Tacitus deed dat niet, hoewel enkele van zijn tijdgenoten begrepen dat opschriften op oude gebouwen nuttige bronnen van informatie waren.

    Kortom: zelfs als we de lat laag leggen en de taak van de historicus reduceren tot het in chronologische volgorde plaatsen van gebeurtenissen, haalt Tacitus een onvoldoende. Over de werkelijk belangrijke taken, zoals het verklaren van de gebeurtenissen en het toetsen van de waarschijnlijkheid van die verklaringen, heeft hij zeker nooit nagedacht.

    Als hij de gebeurtenissen al wil verklaren, komt hij niet verder dan de motieven van zijn personages. Neem de opstand van de Bataven: in zijn Historiën noemt Tacitus de persoonlijke rancune van de Bataafse leider Julius Civilis, die vervolgens gebruik maakte van de onvrede van zijn stamgenoten over de Romeinse  rekruteringspraktijken. Dit is op zichzelf niet onmogelijk, maar voor de interne spanningen binnen de Bataafse elite heeft Tacitus geen oog. Sterker nog, het is denkbaar dat hij ons misleidt: Civilis had carrière gemaakt in de Romeinse legers en het motief van de krijger die zich vanuit wrok tegen zijn kameraden keert, was Tacitus’ lezers bekend uit HomerusIlias. De lezers van de Historiën hadden al meer verwijzingen naar de Trojaanse Oorlog herkend, zoals de dood van de oude keizer Galba, die is gemodelleerd op die van koning Priamus van Troje.

    Er zijn dus redenen om Tacitus, zoals elke antieke bron, met wantrouwen te lezen. Toch kunnen we over zijn betrouwbaarheid ook te pessimistisch zijn. Hij kon weliswaar geen echt archiefonderzoek doen, maar kon wel navertellen wat hij aantrof in oudere bronnen. Hij vertelt ook welke: de (helaas verloren) twintig delen tellende Geschiedenis van de Germaanse Oorlogen van de Romeinse officier Plinius. Deze heeft enige tijd in Xanten gewoond – het beslag van zijn paard is daar opgegraven (zie boven) – en nam in 47 deel aan Corbulo’s campagne tegen de Friezen en drie jaar later aan de Chattische veldtocht van Pomponius. Bij die laatste actie werden Romeinen bevrijd die tijdens de Slag in het Teutoburgerwoud krijgsgevangen waren genomen. Het is geen wilde speculatie dat Plinius, die zelf ooggetuige was en andere ooggetuigen kende, een redelijk geschiedwerk heeft geschreven.

    Tacitus vertelt dit in eigen woorden na en neemt daarbij aanzienlijke vrijheden. Zoals we al zagen plaatst hij de aanleg van het Corbulo-kanaal op het chronologisch verkeerde moment, waarmee hij echter wel bereikt dat het verhaal van Corbulo’s verblijf in de Lage Landen een afgerond geheel vormt. Zo’n ordening van de stof was in de Oudheid gebruikelijk: Tacitus is niet de enige die leesbaarheid belangrijker vindt dan accuratesse. Dat zijn datering misleidend is, wil echter niet zeggen dat de informatie zelf inaccuraat is: het kanaal is immers gegraven.

    Hij heeft de naakte feiten niet alleen herordend maar ook aangekleed. Een voorbeeld is zijn beschrijving van Germanicus’ expeditie naar de plaats waar Varus in het jaar 9 met drie legioenen ten onder was gegaan. Het staat vast dat dit relaas via Plinius teruggaat op een ooggetuigenverslag. Tacitus schrijft dat het slagveld was gesitueerd bij een plek die Teutoburg heette (“volksburcht”) en preciseert het als een saltus. Dat woord heeft verschillende betekenissen, waaronder “engte” en  woud”. De eerste is de juiste. Archeologen hebben namelijk een deel van het slagveld gelokaliseerd en het blijkt te gaan om de smalle doorgang tussen een moeras en een heuvelrug. Uit stuifmeelonderzoek blijkt dat ter plekke geen bosvegetatie was. Helaas las Tacitus saltus niet zoals Plinius het moet hebben bedoeld, maar dacht hij aan een woud. In zijn Annalen kleedt hij het slagveld dus aan met bomen en wat dies meer zij, en heeft hij het over een silva, wat uitsluitend ‘woud’ kan betekenen. Op soortgelijke wijze verrijkt hij de Waddenzee met rotsen en de Betuwe met een heilig woud.

    Wie wil weten wat er echt is gebeurd, zal zich bij Tacitus dus steeds moeten afvragen wat er in zijn bron kan hebben gestaan en zal zo nu en dan de tekst ter zijde moeten schuiven: omdat het gaat om een bewerking is deze minder belangrijk dan het oorspronkelijke verhaal. Dit terzijde schuiven staat in het oudheidkundig jargon bekend als “eliminatie” en is een van de eerste zaken die een historicus leert. Dat is niet altijd zo geweest, en zo is het gekomen dat saltus Teutoburgiensis standaard wordt vertaald als “Teutoburgerwoud”, hoewel dat onjuist is.

    [wordt morgen andermaal vervolgd]

    #antiekeGeschiedschrijving #geschiedschrijving #PubliusCorneliusTacitus #stuifmeelonderzoek #Vetera #VincentHunink

    Titus Livius (2): biografie

    Augustus, die stilzwijgend aanwezig is op elke bladzijde die Titus Livius schreef (Glyptothek, München)

    [Tweede blogje in een reeks over de Romeinse geschiedschrijver Titus Livius. Het eerste deel was hier.]

    Toen keizer Augustus de monarchie had gesticht, hadden veel mensen het gevoel dat de situatie in Italië zou normaliseren. De dichter Vergilius schreef zijn optimistische Georgica en Griekse auteurs als Dionysios van Halikarnassos en Strabon van Amaseia vestigden zich in de hoofdstad. Livius lijkt in deze stemming te hebben gedeeld en publiceerde de eerste vijf boeken van zijn Geschiedenis van Rome sinds de stichting van de stad tussen 27 en 25.

    Hij was rond de dertig. Een Romeinse man zou inmiddels zijn getrouwd en kinderen hebben gehad. Quintilianus weet dat de geschiedschrijver een zoon had, voor wie hij een verhandeling schreef over stijl, en een dochter, die was getrouwd met wwn zekere Lucius Magius. De encyclopedist Plinius de Oudere citeert een geografisch werk van een zoon van Livius.

    Ethisch reveil

    De Geschiedenis van Rome sinds de stichting van de stad was bedoeld als voorbeeld voor de Romeinen. Ze hadden geleden, maar dat was te wijten aan hun eigen, immorele gedrag. Een ethisch reveil was echter nog steeds mogelijk en Livius bood zijn publiek opbeurende én afschrikwekkende voorbeelden. Zoals gezegd: hij was geen historicus in onze zin van het woord. Het was echter een serieus en belangrijk project en Augustus was geïnteresseerd. Livius behoorde niet tot diens inner circle, maar de twee mannen respecteerden elkaar en we weten dat Augustus eens (wellicht na de publicatie van de boeken 91-105) een grap maakte dat Livius nog steeds een voorstander was van Pompeius, de vijand van Caesar.

    Als dit al een verwijt was, was het niet ernstig. Livius bleef dicht genoeg bij het keizerlijke hof om de jonge prins Claudius aan te moedigen geschiedenis te gaan schrijven. (De toekomstige keizer publiceerde helaas verloren geschiedwerken over Karthago en de Etrusken.)

    Titus Livius zelf bleef zijn leven lang werken aan de Geschiedenis van Rome sinds de stichting van de stad.  De publicatiegeschiedenis valt enigszins te reconstrueren:

    26 v.Chr.1-5Vroege geschiedenis24 v.Chr.6-15Verovering van Italië19 v.Chr.16-30Oorlogen tegen Karthago14 v.Chr.31-45Oorlogen in het oosten11 v.Chr.46-55Tot het jaar 146 v.Chr.1 v.Chr.56-90De Gracchen, Marius en Sulla5 na Chr.91-105Opkomst van Caesar8 na Chr.106-115Caesar alleenheerser10 na Chr.116-120Derde BurgeroorlogNa 14121-133Vierde Burgeroorlog17?134-142Regering van Augustus

    Beroemdheid?

    Titus Livius zou een bekend persoon zijn geweest en er is een beroemde anekdote, verteld door Plinius de Jongere, dat eens een man helemaal uit “Gades” was gekomen om Livius eens in het echt te zien. Plinius denkt dat de man uit het Gades in Andalusië kwam, maar als er al iets waar is van dit malle verhaal, zal het wel slaan op een gelijknamig dorpje in Campanië.

    We lezen echter ook dat er maar weinig publiek was bij voorleesavonden. Dat is begrijpelijk. Het ontbrak de man uit Padua aan de charme, de ironie en de andere kwaliteiten van het toenmalige literaire leven. Zijn wereldbeeld was nooit dat van de Romeinse literaire elite; hij bleef altijd provinciaal. En ook al moet je er geen website naar noemen, hij was, zoals gezegd, een betere geschiedschrijver dan men weleens zegt.

    [wordt morgenochtend vervolgd]

    #antiekeGeschiedschrijving #Augustus #KlassiekeGeschiedschrijvers #TitusLivius