Verkokerde vakgebieden (3)

Grafsteen van Marcus Caelius van het Achttiende Legioen, gesneuveld in de slag in het Teutoburger-… vooruit, -woud (Rheinisches Landesmuseum, Bonn)

[Dit is de derde aflevering van een artikel over de versplintering van de oudheidkundige disciplines, dat oorspronkelijk is verschenen in Archeobrief  2011/1. De eerste verscheen hier.]

Wat kan er zoal verkeerd gaan? Het zou te ver gaan hier een inleiding teksthermeneutiek aan te bieden. In plaats daarvan zullen hieronder enkele op zich onschuldige vergissingen aan de orde komen die te maken hebben met de Slag in het Teutoburgerwoud, opdat duidelijk wordt hoe verouderde noties kunnen blijven hangen en hoe een discussie over de interpretatie van die gebeurtenis wordt bemoeilijkt.

Om te beginnen: onze bronnen bevatten vaak expliciete oordelen. Als een Griekse of Romeinse auteur het heeft over de natuurlijke zwakte van vrouwen, zal iedereen dit herkennen als een vooringenomenheid. Als echter de Romeinse auteur Florus, in een voor retoren geschreven boek, zijn betoog over de Romeinse nederlaag afrondt met een retorisch stijlbloempje

zo kwam een imperium waarvoor de Oceaan [het Kanaal] geen grens was geweest tot staan aan de oevers van een rivier [de Rijn]” (Epitome 2.30)

zal menigeen aannemen dat deze interpretatie wel juist zal zijn. Dat de Rijngrens ontstond na de Slag in het Teutoburgerwoud hebben generaties Duitse gymnasiasten, voor wie Florus middelbare-schoolstof was, hun leven lang meegenomen en heeft zich zo vastgezet in Duitslands collectieve bewustzijn. De beslissendheid van de nederlaag van Varus werd hierdoor het zelden echt beredeneerde uitgangspunt van elke wetenschappelijke analyse. Archeologen dateerden alle Romeinse voorwerpen op de oostelijke Rijnoever automatisch vóór 9.

De Slag in het Teutoburgerwoud kan heel goed ingrijpende gevolgen hebben gehad, maar dat valt niet te beargumenteren aan de hand van het Floruscitaat, dat niets meer is dan een mening uit de tweede eeuw, toen de limes inderdaad liep langs de Rijn. Bij de beoordeling van deze mening moet echter worden overwogen of Florus zijn tekst bedoelde als feitelijke weergave van de gebeurtenissen en of hij zich in de materie heeft verdiept. Dat deed hij niet en we kunnen uit zijn opmerking alleen afleiden hoe retoren in de tweede eeuw naar de gebeurtenis keken. Wie een bron leest, moet nagaan voor wie deze is geschreven en hoe accuraat de kennis van de auteur kon zijn.

Nu is dit voorbeeld vrij simpel. Florus verwoordde zijn oordeel tenminste expliciet. Het wordt al wat ingewikkelder als we lezen dat zijn oudere tijdgenoot Tacitus de Germaanse leider Arminius aanduidt als “zonder twijfel de bevrijder van Germanië” (Annalen 2.88). Als dit door zijn tijdgenoten werkelijk niet zou zijn betwijfeld, kon Tacitus de woorden ‘zonder twijfel’ weglaten en “bevrijder van Germanië” gebruiken als synoniem van de persoonsnaam. Wie antieke bronnen leest, moet bedenken dat ze vrijwel altijd gaan over het ongebruikelijke, het extreme of het omstredene (zoals in het geval van Tacitus’ beoordeling van Arminius).

We zouden bijvoorbeeld graag weten of de Romeinen de limes herkenden, maar we hebben geen enkele bron die een strategisch besluit vermeldt, we hebben geen enkele auteur die de achterliggende strategie uitlegt, zelfs geen tekst waarin het woord “limes” wordt gebruikt zoals wij het toepassen. We zullen nooit weten of het Romeinse Rijk één doordachte strategie kende, domweg omdat de lezende elite dat destijds wel wist en er geen noodzaak was het op te schrijven. Dit betekent dat er een impliciete bias is in onze bronnen. Wie een bron leest, moet in de eerste plaats realiseren dat de auteurs geen antwoord geven op vragen die pas tweeduizend jaar later werden gesteld.

Bronnen kunnen zelfs regelrecht misleidend zijn. Het vermogen van antieke auteurs om zaken te verzinnen, wordt systematisch onderschat – en overigens niet alleen door archeologen. Terwijl hedendaagse oudheidkundigen de vooringenomenheid van de oude auteurs op het gebied van gender, ras of klasse meestal wel herkennen, herkennen ze zelden dat ook topografische beschrijvingen een bias hebben. In de antieke gedachtewereld woonden in de meest woeste gebieden, die het verst waren verwijderd van de Mediterrane beschaving, ook de meest woeste vijanden. Als een ooggetuigenverslag van een oorlog in het Overrijnse geen topografische details noemde, verzon een antieke auteur er wel een landschap bij dat bij de barbaren paste. Het West-Vlaamse kustgebied bestond dus uit ontoegankelijke bergen (Dio, Romeinse geschiedenis 39.44), de Waddenkust kende vervaarlijke klippen (Tacitus, Annalen 2.23) en Varus ging ten onder in een onherbergzaam woud. De archeologen die na stuifmeelonderzoek verbaasd vaststelden dat Kalkriese destijds een open landschap was zonder veel bomen, hadden simpelweg niet begrepen dat antieke auteurs overal altijd wouden planten. Wie een bron leest, moet zich bewust zijn van misleiding.

“Maar er stáát in onze bronnen toch Teutoburgerwoud?” kan iemand tegenwerpen. Inderdaad. Tacitus noemt een Teutoburgiensis saltus en dacht daarbij aan een woud, want hij gebruikt het synoniem silva. Alleen zegt dat niets, want Tacitus haalde zijn informatie uit een oudere tekst, vrijwel zeker de Geschiedenis van de Germaanse Oorlogen van Plinius de Oudere. Dat boek is weliswaar verloren gegaan, maar de interpretatie saltus = silva is slechts de interpretatie van de tweede-eeuwse Tacitus. We moeten rekening houden met de mogelijkheid dat saltus voor Plinius een andere betekenis had, zoals “engte”: een niet ongebruikelijke betekenis die in overeenstemming is met de situatie ter plekke. Wie een bron leest, moet nagaan wat er stond in de bronnen van de bron.

[wordt vervolgd]

#hermeneutiek #hyperspecialisme #LegioXVIII #PubliusAnniusFlorus

Spartacus (1)

Gladiatoren op een Italiaans reliëf uit de eerste helft van de eerste eeuw v.Chr. (Glyptotheek, München)

[Tweede van vier stukjes over de slavenopstand van Spartacus. Het eerste was hier.]

We hebben twee bronnen over de opstand van Spartacus. Ploutarchos (46-c.122) beschrijft de oorlog in zijn Leven van Crassus, en een generatie later vertelt Appianus het verhaal in zijn Geschiedenis van de Burgeroorlogen. Omdat beiden min of meer dezelfde gebeurtenissen in dezelfde volgorde beschrijven, is het verleidelijk om een gedeelde bron achter hun verhalen aan te nemen, waarschijnlijk de (grotendeels verloren) Historiën van Sallustius of (iets minder waarschijnlijk) de verloren boeken 95, 96 en 97 van het geschiedwerk van Titus Livius. Het lijkt er daarbij op dat Appianus zijn verslag wat heeft ingekort, terwijl Ploutarchos verschillende verhalen over Spartacus’ wreedheid heeft weggelaten.

In 73 v.Chr. wisten achtenzeventig gladiatoren te ontsnappen uit de school van een zekere Gnaeus Lentulus Batiatus te Capua. Volgens Ploutarchos waren ze bewapend met niet meer dan keukengerei, maar al snel bemachtigden ze echte wapens. Van nu af aan waren ze zwaar bewapend en ze trokken zich in eerste instantie terug op een berg. Appianus vertelt ons dat dit de Vesuvius was.

Spartacus, Oinomaos en Krixos

Hij voegt toe dat de gladiatoren drie leiders kozen: Spartacus, Oinomaos en Krixos. Waarschijnlijk vertegenwoordigden zij etnische groepen: Thraciërs, Grieken en Germaan of Kelten. Volgens Ploutarchos

was Spartacus een Thraciër uit een nomadische stam. Hij was niet alleen dapper en sterk, maar was ook veel intelligenter en beschaafder dan je op grond van zijn lot zou hebben verwacht. Eigenlijk leek hij meer op een Griek dan op een Thraciër.

Twee kanttekeningen. Eén, “een Thraciër uit een nomadische stam”: ἀνὴρ Θρᾷξ τοῦ Νομαδικοῦ γένους. Plausibeler is τοῦ Μαιδικοῦ γένους, “een Thraciër uit de Maidische stam”. Een stam in het zuidwesten van het huidige Bulgarije, veertien jaar eerder door de Romeinen onderworpen. Twee, de intelligente barbaar is een gekend klassiek cliché. Van elke niet-Griek of Romein die iets bijzonders had gedaan, zei men dat hij intelligent was – voor een barbaar dan. Andere bronnen zeggen dat Spartacus zoveel succes had omdat hij ooit had gevochten in de Romeinse hulptroepen.

Al vroeg moeten weggelopen slaven en herders zich bij de gladiatorenbende hebben aangesloten. Weliswaar vermelden onze bronnen dit pas in een later stadium, maar alleen door een eerdere groei van de schare aan te nemen, valt te verklaren hoe de gladiatoren de militie konden overwinnen die de autoriteiten in Capua uitstuurden om af te rekenen met de weglopers. Het voornaamste resultaat van die operatie was dat de gladiatoren nu over nog meer echte wapens beschikten. Hun aantal groeide snel, omdat, zoals Appianus ons vertelt, Spartacus de buit eerlijk verdeelde.

Glabers expeditie

Rome moest nu ingrijpen, met grotere middelen dan waarover Capua kon beschikken. De Senaat stuurde propraetor Gaius Claudius Glaber met een leger van 3.000 pas gerekruteerde en slecht getrainde soldaten. Wellicht onderschatte men de gladiatoren op de Vesuvius, maar het is ook denkbaar dat Rome geen sterkere troepenmacht sturen kon. De Republiek was namelijk verwikkeld in twee grote oorlogen: generaal Pompeius streed in Hispania tegen Sertorius en generaal Lucullus was verwikkeld in een oorlog tegen koning Mithridates VI Eupator van Pontus, ver in het oosten. In de stad zelf was het bovendien onrustig doordat, mede door deze oorlogen, het graan schaars was geworden.

Hoewel hij een klein en ongetraind leger had, kwam Claudius Glaber dicht bij succes. Hij isoleerde de gladiatoren op een met wijnranken begroeide heuveltop, waar het leek alsof de belegerden kansloos waren. Ze maakten echter ladders van de wijnranken, daalden ’s nachts van de heuvel af en slaagden erin achter de vijandelijke linies te komen. De Romeinse soldaten raakten in paniek en vluchtten, waarna de gladiatoren het verlaten kamp plunderden. Wéér hadden ze wapens in handen gekregen, die ze konden uitdelen aan de weggelopen slaven die zich bij hen hadden gevoegd.

Varinius’ expeditie

Nu organiseerde Rome een tweede expeditie tegen de gladiatoren, ditmaal onder bevel van praetor Publius Varinius. Om onbekende redenen verdeelde hij zijn troepen, die gemakkelijk konden worden verslagen door gladiatorenleger. Het was vernederend. Varinius verloor het paard waarop hij reed, zijn lijfwachten werden gevangen genomen en Spartacus toonde hun fasces in zijn kamp.

De Romeinse auteur Publius Annius Florus, die een Samenvatting van Livius’ grote geschiedwerk publiceerde, vermeldt dat het leger van gladiatoren en slaven tekeer ging in Nola, Nuceria, Thourioi en Metapontion. De twee eerste steden liggen aan de voet van de Vesuvius, de andere twee in zuidelijk Italië. De herders uit deze streek, echte cowboys, sloten zich aan bij het leger van Spartacus. Van nu af aan kon hij ook cavalerie inzetten.

[Het bloedvergieten gaat morgenmiddag verder.]

#Appianus #Capua #GaiusClaudiusGlaber #gladiator #GnaeusLentulusBatiatus #GnaeusPompeiusMagnus #Krixos #MithridatesVIEupator #Periochae #Ploutarchos #PubliusAnniusFlorus #PubliusVarinius #slavernij #Spartacus #Thourioi #Vesuvius

Castor en Pollux in Rome (2)

De tempel van Castor en Pollux op de Forma Urbis (Nationaal Museum, Rome)

In het vorige stukje vertelde ik dat een generaal genaamd Postumius de tempel voor Castor en Pollux beloofde en dat zijn zoon die inwijdde. Archeologen hebben restanten teruggevonden van het heiligdom dat de Postumii bouwden. Ze hebben vastgesteld dat het podium waarop het heiligdom stond ongeveer even groot was als het enorme podium dat nu is te zien. Verder groeven ze een deel van de decoratie op, waarvan aannemelijk is dat het behoorde tot deze eerste bouwfase. Het moet voor Latijnse bezoekers, die ongetwijfeld vaak in Rome kwamen, pijnlijk zijn geweest te zien dat hun nederlaag met zo’n grandioos bouwwerk werd herdacht.

De bouwers gaven een vergelijkbaar politiek signaal af aan de Romeinse bevolking: dit was immers een cultus van aristocraten, die de massa’s duidelijk maakten dat zij sinds de val van de monarchie de macht in handen hadden. Het volk vergat het niet: de Postumii werden met dodelijke haat verafschuwd en we kennen anekdotes over generaals die werden gestenigd door hun manschappen. Het is maar een detail uit het conflict dat in de vijfde en vierde eeuw v.Chr. woedde en bekendstaat als de Standenstrijd.

Castor en Pollux als beschermers van de ruiterij (Kunsthistorisches Museum, Wenen)

Latere verschijningen

Ruim drie eeuwen later deden Castor en Pollux opnieuw dienst als bode. Volgens Valerius Maximus, een verzamelaar van historische anekdotes, brachten ze in 168 v.Chr. het nieuws van de slag bij Pydna:

Tijdens de Macedonische Oorlog meende Publius Vatienus, een man uit het district van Rieti die ’s nachts op weg was naar Rome, dat twee goedgebouwde jongemannen op schimmels hem tegemoetkwamen en hem opdroegen te melden dat Lucius Aemilius Paullus de voorafgaande dag koning Perseus had gevangengenomen. Toen hij dit aan de Senaat had verteld, werd hij in de cel geworpen omdat hij met zijn ijdele praatjes de hoogheid en het aanzien van het college had geschonden. Toen echter uit Paullus’ rapport bleek dat hij die dag Perseus inderdaad gevangengenomen had, werd Vatienus uit het gevang bevrijd en werd hem bovendien land en een belastingvrijstelling geschonken.

Een beeldengroep, vervaardigd in de jaren zestig van de tweede eeuw v.Chr., lijkt te horen bij bouwwerkzaamheden van kort na de slag bij Pydna. De beelden zijn te zien in het Antiquarium van het Forum.

Castor en Pollux en hun paarden (Antiquarium Forense, Rome)

Florus, een geschiedschrijver uit de Keizertijd, vertelt dat de Tweelingen in 101 v.Chr. meldden dat Marius de Kimbren had verslagen:

Het Romeinse volk ontving het zo vreugdevolle en zo gelukkige nieuws dat Italië was bevrijd en het imperium gered niet, zoals gewoonlijk, uit mensenhanden, maar, zo moeten we geloven, van de goden zelf. Want op de dag waarop de veldslag plaatsvond, is gezien hoe jongelingen bij de tempel van Castor en Pollux het overwinningsbericht overhandigden aan de praetor.

Na een restauratie in 74 v.Chr. schonk Pompeius de tempel een schilderij van zijn maîtresse Flora. Erg dankbaar betoonden de Tweelingen zich niet, want toen ze in 48 v.Chr. weer verschenen, was het om Pompeius’ nederlaag (en Caesars overwinning) bij Farsalos te melden.

Keizertijd

In 9 v.Chr. brandde het gebouw af, zodat keizer Augustus het moest herbouwen. Dat deed hij graag, want hij wilde de ridderstand zijn militaire rol teruggeven. Het leek Augustus een aardig idee de tempel te laten inwijden door zijn kleinzoons Gaius en Lucius: de zonen van Julia waren, net als Castor en Pollux, onafscheidelijke broers. Helaas stierven de jongens voordat de nieuwbouw was voltooid. Daarom werd de cultusplaats in 6 na Chr. ingewijd door Augustus’ opvolger Tiberius, mede uit naam van diens broer Drusus. Menigeen zal vreemd hebben opgekeken, want Drusus was overleden na een val van zijn paard.

Het hoge platform dat momenteel is te zien, behoort bij deze bouwfase. Daarboven stond het heiligdom zelf, waarvan dus drie opvallende zuilen resteren. Aan de voorkant was een sprekerspodium dat, net als het podium bij het Senaatsgebouw, was versierd met scheepsstevens. De trappen lagen daarom aan de zijkant, tot keizer Septimius Severus de opgang verplaatste naar de voorkant en het sprekerspodium verwijderde.

Onder de tempel waren enkele vertrekken, die waarschijnlijk werden gebruikt door het Romeinse ijkbureau. Andere kamers dienden als kluis. Vóór de tempel stonden de beelden van Castor en Pollux. Volgens Cassius Dio brachten ze keizer Caligula op een idee:

Hij liet de tempel van de Tweelingen op het Forum Romanum in Rome in tweeën delen door er dwars doorheen een ingang naar zijn paleis te maken, midden tussen de twee standbeelden door. Op die manier, zei hij steeds, konden de Tweelingen als zijn poortwachters fungeren.

De bron van Juturna

Misschien nog interessant om te weten: in de omgeving van de tempel van Castor en Pollux bevinden zich de Bron van Juturna, waar de Tweelingen hun paarden steeds drenkten, het christelijke Oratorium van de Veertig Martelaren en de Santa Maria Antiqua. Ze zijn alle drie jarenlang niet te bezichtigen geweest, maar inmiddels wel. Ik heb ze twee jaar geleden voor het eerst gezien en het was het wachten waard: de fresco’s zijn adembenemend mooi.

#BronVanJuturna #Caligula #CassiusDio #CastorEnPollux #Drusus #ForumRomanum #GaiusCaesar #GaiusMarius #GnaeusPompeiusMagnus #JuliusCaesar #Kimbren #Latijnen #LuciusCaesar #PubliusAnniusFlorus #Pydna #Rome #SeptimiusSeverus #slagBijFarsalos #Standenstrijd #Teutonen #Tiberius #ValeriusMaximus

Publius Annius Florus

Portret van een tijdgenoot van Hadrianus (Archeologisch museum, Zadar)

Al een paar keer heb ik op deze blog de Romeinse schrijver Publius Annius Florus genoemd, die zeker niet verbleef op de toppen der Parnassos, maar waaraan best een blogje te wijden valt. Florus weet namelijk wel hoe hij een verhaal moet vertellen en is bovendien een vertegenwoordig van wat weleens wordt aangeduid als het Zilveren Latijn. Die naam verraadt een oud waardeoordeel, namelijk dat het Latijn van de eerste eeuw v.Chr. het allerbeste was geweest. Toen stond er voor redenaars echt iets op het spel, en dat maakte het Latijn van auteurs als Cicero zo briljant. Daarna was de retorica in verval geraakt, en zouden geschiedschrijvers hielenlikkers zijn geweest. Nog steeds aardig Latijn, luidde het vooroordeel, maar geen Cicero.

Het vooroordeel is allang weerlegd. Ook een feestrede kan immers een literair hoogtepunt zijn. Los daarvan: geen taalkundige zal zeggen dat het taalgebruik van de ene eeuw beter is dan het andere. Desondanks blijven de zilveren schrijvers (zeker in het onderwijs) wat onderbelicht, hoewel het project van Plinius de Oudere, die feitelijk de wetenschap op de Grieken veroverde, een enorme ambitie verraadt, hoewel een Tacitus echt wel iets te melden heeft, en hoewel je nog altijd kunt lachen om dichters als Juvenalis en Martialis.

En toch. Zelfs als we het zilver opwaarderen, behoort Florus niet tot de top. Hij lijkt tussen pakweg 70 en pakweg 140 geleefd te hebben en publiceerde tijdens het bewind van keizer Hadrianus (r.117-138) een geschiedkundig overzichtswerkje en nog wat andere teksten. Het is overgeleverd onder verschillende namen: Florus, Annius Florus, Publius Annius Florus en Lucius Anneus Florus. Classici zijn het er echter over eens dat het gaat om dezelfde schrijver.

Biografie

In de Late Oudheid noteerde Virgilius van Toulouse wat biografische informatie over Florus. Die zou ten tijde van keizer Domitianus uit Africa naar Rome zijn gekomen om deel te nemen aan een poëziewedstrijd. Hoewel zijn voordracht kon rekenen op grote publieke bijval, won hij niet de eerste prijs. Zijn naam was echter gevestigd en hij werd een gevierd sofist: een concertredenaar die het publiek vermaakte met mooie, geïmproviseerde redevoeringen.

Na een rondreis door de Griekse wereld keerde hij terug naar Rome en reisde hij verder naar Gallië, wat suggereert dat hij geen patroon had kunnen vinden in de hoofdstad. Uiteindelijk vestigde hij zich in Tarragona, waar hij een school stichtte. Hij hield van de stad, schreef hij, waar de mensen eerlijk waren en het klimaat aangenaam. Hier schreef hij een dialoog over de vraag of de beroemde Vergilius moest worden beschouwd als een redenaar of als een dichter. Deze tekst is overgeleverd op zijn eigen naam, Publius Annius Florus.

Enkele jaren later, toen de Spaanse keizer Trajanus aan de macht was gekomen, keerde hij terug naar Rome, waar iedereen zijn gedichten bleek te kennen. Hier verbleef Florus nog steeds toen Hadrianus in 117 aan de macht kwam. Hij raakte bevriend met deze eveneens Spaanse keizer en het is interessant dat een familie genaamd Annius Verus in deze tijd een belangrijke rol speelde in het keizerlijk bestuur. Waren dat verwanten van Florus?

Zijn vriendschap met de vorst wordt geïllustreerd door een (beschadigd overgeleverd) puntdicht, waarin hij zich bewonderend uitliet over Hadrianus’ reislust, die hem voerde naar de onaangename landen aan de rand van de aarde:

Ik wil echt geen Caesar zijn,
lopen door Britannië,
schuilen bij <…>
kou in Skythië doorstaan.

Waarop Hadrianus antwoordde:

Ik wil echt geen Florus zijn,
lopen door de rosse buurt,
schuilen bij de voedselbank,
muggen vet van bloed doorstaan.noot Historia Augusta, Hadrianus 16; vert. John Nagelkerken.

Overigens krijgen we hier een doorkijkje naar Hadrianus zelf, want dit gedichtje is overgeleverd in de Historia Augusta, die via de biografieëncollectie van Marius Maximus (vroege derde eeuw) teruggaat op Hadrianus’ autobiografie. Blijkbaar was Hadrianus heel erg ingenomen met de door hem geschreven parodie.

Epitome

Terug naar Florus zelf. Hij is vooral bekend om de Epitome van de Geschiedenis van Titus Livius. Die is slechts twee boekrollen lang, gericht op krijgsgeschiedenis en eenzijdig pro-Romeins. Florus benut de aristotelische metafoor van groei, bloei en verval: de heerschappij van de koningen was Romes zuigelingentijd, de verovering van Italië was Romes jeugd, en als mediterrane macht was Rome volwassen. De onvermijdelijke conclusie dat Rome, nu het een keizerrijk was, feitelijk in verval was geraakt, is onvermijdelijk. Florus spreekt van de inertia Caesarum, en je hoeft geen Latijn te studeren om dat te vertalen. Het roept de vraag op wie de tekst hebben gelezen, want dit was geen compliment aan Hadrianus, die afzag van expansie.

Dit pessimisme is interessant, maar er is nog een reden om Florus, zelfs al vertelt hij eigenlijk alleen maar na wat Livius vóór hem had geschreven, niet te negeren: hij gaat verder waar Livius ophoudt. Diens geschiedwerk eindigde rond het jaar 9 v.Chr., maar Florus’ Epitome vertelt ook over latere campagnes. We weten niet zeker welke bronnen hij daarvoor heeft gebruikt, maar een daarvan moet een vóór 41 gepubliceerde geschiedenis van de Germaanse Oorlogen zijn geweest. Hij vertelt namelijk dat een van de drie tijdens de Slag in het Teutoburgerwoud verloren veldtekens nog steeds niet was teruggevonden, terwijl die standaard in 41 was heroverd bij de Chauken. De vergissing bewijst overigens dat Florus zelf niet veel wist over het verleden, want anders zou hij wel hebben geweten dat het veldteken weer in Romeinse handen was.

De Epitome is dus geen historiografisch hoogtepunt, maar desondanks een nuttige tekst, die ons enerzijds een idee geeft van de verloren delen van Livius’ Geschiedenis van Rome sinds de Stichting van de Stad en ons anderzijds informeert over enkele gebeurtenissen uit de eerste eeuw na Chr. En Florus vertelt vlot. Daarom is de Epitome tot in de negentiende eeuw gebruikt als schoolboek, wat welbeschouwd een eerbetoon is aan Florus’ vertelkwaliteiten.

#antiekeGeschiedschrijving #Domitianus #Hadrianus #HistoriaAugusta #MariusMaximus #PubliusAnniusFlorus #PubliusVergiliusMaro #Trajanus #VirgiliusVanToulouse

Spartacus (2)

Re-enactors in de uitrusting van soldaten uit de eerste eeuw v.Chr.

[Derde van vier stukjes over de slavenopstand van Spartacus. Het eerste was hier.]

Twee consuls in actie

Het volgende jaar begreep de Senaat hoe ernstig deze oorlog was. Volgens Appianus voerde Spartacus nu het bevel over zo’n 70.000 man, en hoewel we niet weten waarop de Grieks-Romeinse geschiedschrijver dit cijfer baseert, kunnen we er zeker van zijn dat de rijke landeigenaren in de Senaat zich realiseerden dat ook hun slaven konden vluchten. Daarom gaven de senatoren de beide consuls, Lucius Gellius Publicola en Gnaeus Cornelius Lentulus Clodianus, opdracht op te treden tegen de bendes van Spartacus.

Volgens Appianus had Spartacus de winter gebruikt om wapens te vervaardigen. Zijn leger moet het platteland van Campanië hebben beheerst. Het was zijn plan om de Apennijnen over te steken en naar het noorden te trekken, zodat zijn mensen konden terugkeren naar Gallië, Germanië of de Balkan. Het zou moeilijk zijn 70.000 mensen uit Italië weg te leiden. Het was noodzakelijk om in gescheiden colonnes op te trekken.

Dit bood de Romeinen een kans. In de lente van 72 viel consul Publicola onverwacht een divisie aan die bij Ploutarchos “het Germaanse contingent” heet en die Appianus “de troepenmacht van Krixos” noemt. De naam Krixsós is overigens niet Germaans maar Keltisch en betekent “krullenbol”.

Volgens Appianus verloor Krixos Flin een veldslag bij het huidige Foggia twee derde van zijn 3000 manschappen. Tegelijkertijd onderschepte consul Lentulus de hoofdmacht van Spartacus’ leger ergens in de Apennijnen. Het was zijn taak zijn collega op te wachten, zodat ze hun vijand van twee kanten konden aanvallen. Spartacus versloeg beide legers echter afzonderlijk, nam de uitrusting van de verslagen soldaten mee en vervolgde zijn mars naar de Adriatische Zee.

Spartacus’ wreedheid

Op dit punt is er een verschil tussen de verslagen van Ploutarchos en Appianus. Ploutarchos vertelt hoe Spartacus “verder trok naar de Alpen”, Appianus voegt een detail toe.

Nu offerde Spartacus driehonderd Romeinse krijgsgevangenen als laatste eer voor Krixos, en haastte zich met 120.000 man infanterie op Rome af, nadat hij alle overbodige bagage verbrand, alle krijgsgevangenen gedood en de lastdieren geslacht had om niet gehinderd te worden. (Appianus, Burgeroorlogen 1.117; vert. John Nagelkerken)

Het is waarschijnlijk dat Ploutarchos dit wrede verhaal negeerde omdat het niet paste in zijn beschrijving van Spartacus als “intelligent en beschaafd” en “eigenlijk meer een Griek dan een Thraciër”. Het verhaal is ook te lezen bij Florus:

Hij herdacht zijn in de strijd omgekomen officieren met begrafenissen zoals die van Romeinse generaals, en beval gevangenen om te vechten bij de brandstapels, alsof hij al zijn eigen schande wilde uitwissen door zich niet meer als gladiator te presenteren maar als de sponsor van gladiatorenvoorstellingen.

De twee consuls waren verslagen maar niet uitgeschakeld. Ze volgden Spartacus naar de Adriatische Zee. Er waren verschillende wegen, zodat ze als eersten aankwamen. Ergens ten zuiden van Ancona vielen ze Spartacus aan, die opnieuw zegevierde.

Geen ontsnapping

De gladiatoren en slaven konden nu over de Alpen kunnen ontsnappen, maar er was nog een laatste obstakel: het leger van Gallia Cisalpina, de Romeinse provincie langs de rivier de Po. Bij Modena versloeg Spartacus ook gouverneur Gaius Cassius Longinus.

En toen gebeurde er iets vreemds. Spartacus had zijn doel bereikt: zijn mensen konden de Alpen oversteken en terugkeren naar Gallië, Germanië en de Balkan. Maar dat is niet wat gebeurde. In plaats daarvan trok het enorme leger naar het zuiden. Ploutarchos biedt een weinig overtuigende verklaring:

Spartacus’ was van mening dat ze de bergen moesten oversteken en zich dan verspreiden naar hun eigen woonplaatsen … maar zijn mannen wilden niet naar hem luisteren. Ze waren talrijk en vol vertrouwen en daarom trokken ze weer naar Italië en verwoestten alles wat ze op hun weg tegenkwamen.

Dit is niet onmogelijk. In deze tijd waren de Romeinse legioenen weinig anders dan plunderende legers: de Bondgenotenoorlog, Sulla’s eerste mars op Rome, de Eerste Mithridatische Oorlog, de eerste Burgeroorlog en de conflicten na de dood van Sulla hadden allemaal geleid tot vreselijke plunderingen. De slaven deden gewoon wat de Romeinen deden. Het is echter aannemelijk dat sommige ontsnapte slaven en gladiatoren zich niet bij de mars door Italië aansloten. Zij kunnen wel degelijk de Alpen zijn overgestoken en naar hun land van herkomst zijn teruggekeerd.

[Wordt morgen afgerond]

#Apennijnen #Appianus #Campanië #EersteMithridatischeOorlog #GaiusCassiusLonginus #gladiator #GnaeusCorneliusLentulusClodianus #Krixos #LuciusGelliusPublicola #Ploutarchos #PubliusAnniusFlorus #slavernij #Spartacus

De slag bij Munda (5)

Een trofee (Altes Museum, Berlijn) (denk ik)

Vandaag 2069 jaar geleden vond de slag bij Munda plaats, waarin Julius Caesar een zwaarbevochten zege boekte op zijn republikeinse tegenstanders. In het vorige stukje beschreef ik hoe Caesars mannen na een urenlange strijd uiteindelijk de overhand kregen.

Een antieke veldslag, doorgaans gevochten met blanke wapens, kon ongelooflijk bloedig zijn. Als we lezen over rivieren die van het vergoten bloed rood kleurden, is dat niet altijd een hyperbool. De verslagen partij leed meestal enorme verliezen en dat was bij Munda niet anders.

De doden

De auteur van De Spaanse Oorlog schrijft:

Zo werden ze totaal verslagen en ze zouden de slag niet hebben overleefd, als ze hun toevlucht niet hadden gezocht in hun uitvalsbasis. In dit gevecht sneuvelden ongeveer dertigduizend man, zo niet meer, evenals Titus Labienus en Publius Attius Varus, die beiden meteen na hun dood begraven werden. Ook kwamen drieduizend Romeinse ridders om, zowel uit Rome als uit de provincie. Onze troepen verloren ongeveer duizend man, deels ruiters deels infanteristen; ongeveer vijfhonderd man werden gewond. Van de vijanden werden dertien adelaars buitgemaakt.noot Ps.Caesar, Spaanse Oorlog 31; vert. Hetty van Rooijen.

Hoe deze body count tot stand is gekomen, is onbekend, maar er is geen reden te betwijfelen dat de veldslag eindigde in een bloedbad. De auteur van De Spaanse Oorlog, Appianus en Cassius Dio weten alle drie te melden dat Caesars soldaten de lijken van hun vijanden gebruikten als bouwmateriaal toen ze die avond een wal moesten aanleggen om hun op het slagveld aangelegde kamp. Het was te laat op de dag om nog naar het eigen kamp terug te marcheren, acht kilometer verderop.

Executies

Na de opmerking over de dertien buitgemaakte adelaars bevat de tekst van De Spaanse Oorlog een paar losse woorden waar geen chocola van te maken valt. We herkennen woorden als “standaards”, “roedenbundels” en “behandelde hen”. De twee eerste laten zich nog wel duiden: Caesars mannen maakten standaards en roedenbundels buit, waarbij aantallen genoemd zullen zijn geweest. De vraag is wie er hoe werden behandeld. De frase “behandelde hen als vijanden” komt echter vaker voor en past bij het gegeven dat nogal wat mannen hun claim op de Clementia Caesaris hadden verspeeld. Hoeveel mensen er zo om het leven zijn gebracht, is niet duidelijk.

In elk geval zal een deel van de manschappen van Pompeius die nacht op de vlucht zijn gegaan, richting Carmona en Sevilla. Anderen vonden hun toevlucht in Munda.

De legende van Munda

En zo had Caesar het bloedigste gevecht uit de Tweede Burgeroorlog gewonnen. Het had erom gehangen. Appianus vertelt

Uiteindelijk behaalde Caesar tegen de avond met grote moeite de zege. Toen heeft hij, zegt men, opgemerkt dat hij vaak voor de overwinning had gevochten, maar nu ook voor zijn leven.noot Appianus van Alexandrië, Burgeroorlogen 2.104; vert. John Nagelkerken.

Het “zegt men” betekent dat Appianus zich er niet aan wil committeren dat Caesar dit werkelijk heeft gezegd. Er was in zijn tijd inderdaad nogal wat legendevorming over de slag bij Munda. Publius Annius Florus, de auteur van een overzicht van de Romeinse oorlogen, insinueert dat Caesar tijdens de veldslag zelfmoord zou hebben overwogen. Het lijkt literaire dramatisering, maar niemand betwijfelt dat de dag van Munda inderdaad een drama is geweest.

En ik vraag me af: wat als de dichter Lucanus zijn gedicht over de Tweede Burgeroorlog zou hebben voltooid? We noemen het nu Pharsalia, maar dat is niet de titel die hij eraan gaf. Het heette vermoedelijk gewoon De burgeroorlog. Maar Lucanus kwam uit Córdoba en de slag bij Munda was de grootste én beslissende veldslag van de Tweede Burgeroorlog. Het zou het logische einde van zijn gedicht zijn geweest en als het voltooid was geweest, hadden we veel meer geweten.

[Een overzicht van de reeks #RealTimeCaesar is hier.]

#RealTimeCaesar #2069JaarGeleden #Andalusië #Appianus #Carmona #CassiusDio #clementiaCaesaris #GnaeusPompeiusJunior #JuliusCaesar #MarcusAnnaeusLucanus #Munda #PubliusAnniusFlorus #PubliusAttiusVarus #slagBijMunda #SpaanseOorlog #Spanje #TitusLabienus #TweedeBurgeroorlog