Vragen rond de jaarwisseling (3)
Reconstructie van het gezicht van Sensaos (Rijksmuseum van Oudheden, Leiden)Ik nodigde u onlangs uit om vragen te stellen voor het lijstje “Vragen rond de jaarwisseling” van 2024. De eerste zes vragen beantwoordde ik hier, de volgende zes daar, en hier zijn er nog eens zes.
13. Hoe gradueel ging het klassieke Latijn als voertaal uit West-Europa over in de Romaanse talen?
Voor zover ik weet ligt er een probleem met onze data: we hebben alleen geschreven teksten. Uiteraard bevatten die regelmatig opmerkingen over de spreektaal, maar de schrijftaal kennen we wel beter dan de dagelijkse omgangstaal. Het klassieke Latijn en het klassieke Grieks bleven lang in gebruik omdat dit de talen waren waarmee de elites met elkaar communiceerden. Ze hadden een positie die vergelijkbaar is met het hedendaagse standaard-Arabisch.
Ondertussen waren er in de spreektaal wel degelijk ontwikkelingen. Het gesproken Latijn in Numidië zal anders zijn geweest dan het gesproken Latijn in de Lage Landen, omdat in de ene provincie de vroege Berbertalen invloed hadden, terwijl in het Rijnland Gallische en Germaanse invloeden waren. We hebben een paar aanwijzingen voor de spreektaal. In onze contreien kende men een /h/-achtige klank die de Romeinen niet kenden en op verschillende manieren weergaven. De bewoners van Zuid-Holland heetten dus Cananefaten en Hiananefaten. De Hauhae, “hooghemers” ofwel de bewoners van de terpen en wierden, werden op deze manier Chauken.
In de vijfde eeuw viel de eenheids-schrijftaal weg. Wat daarna in inscripties geschreven wordt, staat veel dichter bij de spreektaal. Het Latijnse novem, “negen”, heeft dan zijn laatste medeklinker al verloren en is al op weg naar het Franse neuf. Evengoed waren er literaire auteurs die een Latijn schreven dat een Cicero zou hebben begrepen.
Of de ontwikkeling gradueel of snel verliep, is moeilijk te zeggen omdat ontwikkelingen binnen de spreektalen in de eerste Romeinse eeuwen eeuwenlang moeilijk kenbaar zijn, als het ware bedekt door de Latijnse schrijftaal. In de vijfde eeuw zijn er echter zeker verschillen en vanaf de negende eeuw zijn die voldoende scherp om hedendaags Frans te herkennen – bijvoorbeeld in de Straatsburger Eden.
Tot slot: het was een spel van enerzijds een natuurlijke ontwikkeling van de spreektaal en anderzijds het vasthouden aan oude taalvormen. Dat laatste gebeurde deels omdat mensen netjes voor de dag wilden komen en dus vasthielden aan klassieke vormen (zoals autochtone Nederlanders het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke vormen handhaven als correct Nederlands), en deels omdat die vormen waren ingeburgerd. Vooral veel gebruikte werkwoorden bevatten daardoor overblijfselen van oudere taalfasen, eigenlijk een soort archaic survivals.
14. Behoorden de vroege Friezen bij de Vikingen in Engeland?
Of we zo precies kunnen zijn, weet ik niet, maar een recente expositie in het Fries Museum in Leeuwarden maakt wel duidelijk dat ook de bewoners van het laatantieke/vroegmiddeleeuwse kustgebied zich aansloten bij de Vikingen. Meer informatie daar.
15. Welke andere publicisten zijn er die net zoals Erasmus de klassieke bronnen grondig en systematisch bestudeerd hebben?
Erasmus had allerlei collega’s, zoals Cornelis Gerritsz en Reinier Snoy, die allebei over de Bataven hebben gepubliceerd. Ook Gerard Geldenhouwer schreef daarover. Zij leefden in de zestiende eeuw en zijn verantwoordelijk voor het “Gelderse geschiedbeeld”, waarin de Bataven gelden als voorlopers van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Janus Dousa is verantwoordelijk voor het misverstand dat het Lugdunum op de Peutingerkaart Leiden zou zijn.
Iets eerder leefden Alexander Hegius en Rudolf Agricola, die zich bezighielden met het Grieks, een taal die maar weinig West-Europeanen in de vijftiende eeuw beheersten. Kortom, Erasmus was de enige niet.
16. Waarom wordt een monumentaal gebouw uit de Middeleeuwen, bijvoorbeeld een kathedraal, hersteld en een monumentaal gebouw uit de Oudheid, bijvoorbeeld een tempel, niet?
Ik denk dat het is omdat kathedralen over het algemeen nog wel overeind staan en vaak ook nog in gebruik zijn. Als de Notre Dame afbrandt, restaureer je die. Maar antieke tempels, tja: het zijn al eeuwenlang ruïnes, we kennen ze niet anders. Ik denk ook niet dat er iemand is die die abattoirs wil heropenen.
17. Hebt u een mening over reconstructies van schedels, geraamtes of andersoortige restanten van mensen?
In zo’n gezichtsreconstructie komen diverse soorten informatie samen. Om te beginnen de schedel zelf. Omdat we weten hoe dik de huid en de gezichtsspieren zijn, kunnen ze redelijke benaderingen geven van de vorm van het gelaat. Er zijn zulke goede gezichtsreconstructies van bijvoorbeeld onbekende moordslachtoffers gemaakt, dat de nabestaanden de overledene herkenden, en forensisch onderzoek mogelijk werd.
Het tweede soort informatie komt uit de rest van het geraamte. Als iemand zwaarlijvig was, heeft dat sporen nagelaten in de vorm van vergroeide botten en kapotte knieën. Hieruit zijn conclusies te trekken over het vet in het gezicht, dus of mensen een onderkin of andere vetlagen hadden.
Dan is er het DNA. Daarmee kunnen we tegenwoordig uitspraken doen over de kleur van de huid en de ogen. Dat gezichtsreconstructies van prehistorische en antieke mensen tegenwoordig donkerder worden vervaardigd, is geen politieke correctheid, maar gebaseerd op feiten. Vermoedelijk zou het Rijksmuseum van Oudheden de reconstructie van de zestienjarige Sensaos die bovenaan dit stukje staat, tegenwoordig donkerder maken.
Hoewel er dus verbetering is, blijven er subjectieve aannames. Het RMO gaf onlangs uitleg over de keuzes bij de gezichtsreconstructie van Sensaos. De keuze voor nogal volle lippen was gebaseerd op het gegeven dat haar moeder een Nubische naam had, dus uit Oost-Afrika, waar mensen tegenwoordig zulke lippen hebben. Haar kaaklijn lijkt daarentegen meer West-Afrikaans. Het fysisch antropologisch bewijs conflicteerde hier dus met het naamkundig bewijs en welke keuze je ook maakt, ze is subjectief.
18. Hoe herken je een degelijk/goed “publieksgeschiedenisboek”?
Moeilijk te zeggen, omdat er diverse manieren zijn om het publiek aan te spreken. Je hebt de eerste lijn, waarin we de feiten presenteren, zoals de boeken van Bart Van Loo. En je hebt de tweede lijn, waarin we mensen in een staat van vertrouwdheid brengen met het wetenschappelijk proces, zoals ik probeer in mijn boek Oudheidkunde is een wetenschap. En zo zijn er meer verschillen. Het is lastig te zeggen wat boeken goed maakt.
Aanwijzingen dat een boek slecht is, zijn er wel: denk aan een literatuurlijst zonder Franse of Duitse literatuur. En als het gaat over de Oudheid: een classicus die geen archeoloog raadpleegt en vice versa. Auteurs die geen meelezers noemen, hebben onvoldoende zelfkritiek. Maar dit spreekt natuurlijk vanzelf.
Voor straks: fijne jaarwisseling! Voor morgen: gelukkig nieuw jaar!
#archaicSurvival #DesideriusErasmus #GerardGeldenhouwer #gezichtsreconstructie #JuliusCaesar #Latijn #Lienden #LugdunumBatavorum #Peutingerkaart #RijksmuseumVanOudheden #romaanseTalen #Sensaos #StraatsburgerEden #taalkunde #vragenRondDeJaarwisseling