Het einde van de Romeinse Republiek (4)

Caesar, die de Romeinse Republiek liquideerde (Altes Museum, Berlijn)

[In de twee eerste stukjes beschreef ik het uitbreken en verloop van de Romeinse burgeroorlog tussen enerzijds Julius Caesar en anderzijds Pompeius en de Senaat. In het derde stukje kwam Caesars overwinning bij Farsalos aan de orde.]

De zieltogende Romeinse Republiek

Veel van de conservatieve senatoren die zo’n belangrijke rol hadden gespeeld bij het uitbreken van de Tweede Burgeroorlog hoefden niet te zien dat hun overwinnaar zich steeds autocratischer zou gaan gedragen: ze waren gesneuveld. Toen Caesar hun lijken zag, kon hij slechts schamperen dat ze ’t hadden gekregen zoals ze het hebben wilden. Pompeius, die de oorlog niet had gewild, was te trots om Caesar genade te vragen en voer naar Alexandrië, waar hij werd vermoord. Zijn verslagen manschappen werden door Caesar opgenomen in vier nieuwe legioenen, die dienst zouden doen in de oostelijke provincies. Met drie van deze eenheden en zijn oude VI Ferrata zou Caesar in 47 een lokale leider in Noord-Turkije verslaan in een gevecht dat zou zijn vergeten als de zegevierende generaal de campagne niet had samengevat met de gevleugelde woorden “ik kwam, zag, overwon”.

Caesars mannen waren bereid voor hem door het vuur te gaan of, zoals het staat verwoord in de Aantekeningen bij de Spaanse Oorlog, de hemel voor hem te doen instorten. Crastinus, die zijn generaal voor de veldslag bij Farsalos had beloofd dat deze hem dankbaar zou zijn, was hem loyaal tot in de dood. Die trouw vloeide niet alleen uit voort uit het feit dat Caesar de soldij van zijn legionairs had verdubbeld, al zal dat ongetwijfeld een rol hebben gespeeld. Ze had er ook meer te maken dat de veldheer zich gedroeg als legionair en het goede voorbeeld gaf. In de aantekeningen bij de diverse oorlogen toont hij hoezeer hij hun mentaliteit deelde: voor hen was belangrijk wie zich dapper gedroeg en Caesar vermeldt regelmatig manschappen die zich onderscheidden.

Het Romeinse Keizerrijk

Met deze legionairs stichtte Caesar de monarchie. Maar daarmee waren ze niet langer het leger van een politicus: nu deze de staat had overgenomen, konden de soldaten niet meer van hun generaal eisen dat ze een stad mochten plunderen, of hem dwingen op Rome te marcheren om te regelen dat ze een mooie boerderij zouden krijgen. Dan zouden ze zich immers vergrijpen aan de bezittingen van hun eigen leider, de enige die er nog was. Hoewel Caesar nog te maken zou krijgen met muiterijen, hield hij de wind eronder. Zijn voornaamste erfenis is dat hij de eerdere plunderbrigades wist om te vormen tot een gedisciplineerd en professioneel leger. Het is een van de redenen waarom hij de burgeroorlog won.

Er is nog een tweede reden. Doordat de Romeinen er niet in slaagden de rivaliteit tussen de machthebbers te beteugelen, braken er burgeroorlogen uit. Geweld ging een rol spelen in de politiek en uiteindelijk zou de senator winnen die beschikte over de machtigste legers en al zijn rivalen uitschakelde. Dat zou neerkomen op de stichting van een monarchie. Het was Caesar die zich als eerste realiseerde dat de overwinning voor het grijpen lag voor degene die bereid was het Romeinse burgerrecht te verlenen aan de bewoners van de provincies. De soldaten van V Alaudae en VI Ferrata, afkomstig van de Povlakte, behoorden tot zijn beste legioenen.

De consul die de man uit Como liet geselen – ik noemde hem in het eerste stukje – had dat niet begrepen. Er was geen toekomst voor de conservatieve visie dat het imperium bestond uit een welvarend Italië en een aantal daaraan ondergeschikte wingewesten. De geschiedschrijving bleef echter grotendeels in handen van Italianen: mannen als Titus Livius bijvoorbeeld, die wel eens gekscherend een Pompeiaan werd genoemd. Zij onderkenden het belang van de provincies niet. Wie dat wel scherp zag, was Appianus van Alexandrië. Maar die was dan ook afkomstig uit de provincie Egypte.

#GnaeusPompeiusMagnus #JuliusCaesar #soldij #TweedeBurgeroorlog #VAlaudae #VIFerrata

Geef de keizer wat des keizers is

Munt van keizer Tiberius (Valkhof-museum, Nijmegen)

Ze stuurden enkele farizeeën en herodianen naar Jezus toe om hem een ongeoorloofde uitspraak te ontlokken. Toen ze bij hem gekomen waren, zeiden ze tegen hem: “Meester, we weten dat u oprecht bent en dat u zich aan niemand iets gelegen laat liggen. U kijkt niemand naar de ogen, maar geeft in alle oprechtheid onderricht over de weg van God. Is het toegestaan belasting te betalen aan de keizer of niet? Moeten we betalen of niet?” Maar omdat hij hun huichelarij doorzag, antwoordde hij: “Waarom stelt u me op de proef? Laat me eens een geldstuk zien.”

Ze gaven hem een munt en hij vroeg hun: “Van wie is dit een afbeelding en van wie is het opschrift?

“Van de keizer,” antwoordden ze. Toen zei Jezus tegen hen: “Geef wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.” En ze waren met stomheid geslagen. (Marcus 12.13-17)

Het is niet voor niets dat Jezus in dit beroemde verhaal vraagt naar de afbeelding en het opschrift op de munt. Op een Romeinse munt stond het portret van de keizer – in dit geval Augustus of Tiberius – en een randschrift, dat hem identificeerde als een meer dan menselijk wezen: Augustus was geadopteerd door de vergoddelijkte Julius Caesar en Tiberius was geadopteerd door de vergoddelijkte Augustus. Naast het portret stond dus iets als divi filius, “zoon van god”. Ook joden die niet geloofden dat Jezus de zoon van de enige God was, moesten aanstoot nemen aan zulke munten – immers, het portret was een gesneden beeld en de tekst impliceerde het bestaan van andere goden dan JHWH. Een jood met een Romeinse munt op zak overtrad twee van de tien geboden.

Romeinse belasting

Maar er is nog een tweede pointe, die je haast over het hoofd zou zien omdat je bij het lezen vooral Jezus’ antwoord wilt kennen. Maar de vraag is natuurlijk absurd: het raadt je de koekoek dat mensen belasting moeten betalen. Dat deden de Joden al eeuwen en de herodianen en farizeeën hadden er geen enkele moeite mee. In het Grieks staat er dan ook niet “belasting”. Er staat zelfs geen Grieks woord. Er staat kensos, een weergave van het Latijnse census, wat dus slaat op een Romeinse belasting.

Belastingen werden in de oude wereld vrijwel altijd geïnd in natura: een boer stond meestal een tiende af van zijn oogst, en de vorst sloeg dit op in grote voorraadschuren. Zijn soldaten moest hij officieel betalen in munten (acht bronsstukken was het loon van een normale soldaat in Judea), maar in de regel hield de vorst daarop een stevig bedrag in omdat hij zijn soldaten te eten gaf. Het systeem had enorme voordelen – de koning hoefde niet in zaken te gaan om aan het benodigde edelmetaal te komen – maar had ook een nadeel: als er een misoogst was, moest de vorst wél zijn soldaten voeden terwijl hij minder inkomsten had. Muiterijen wegens achterstallige soldij waren zeker niet ongebruikelijk.

De Romeinen vonden een oplossing: de burgers werden geacht hun belasting te betalen in muntgeld. Dat betekende dat de keizer elk jaar verzekerd was van zijn inkomsten en dat de troepen niet zouden muiten. En dat betekende weer dat de samenleving een stuk veiliger was. Een bijkomend voordeel was dat het makkelijker werd kapitaal dat was geïnd in de ene provincie over te brengen naar een andere.

Monetarisering

Voor de boeren was dit nu net het probleem. Ongeacht de omvang van de oogst, werden zij geacht hetzelfde bedrag op te brengen. De monetarisering van de belastingheffing verlegde het risico van de belastinginner naar de belastingbetaler. Bovendien nam de kans toe dat de Romeinen het kapitaal niet ter plaatse spendeerden, maar in het buitenland. Daar stond tegenover dat de boeren veiliger leefden en dat ze min of meer gedwongen werden voor de markt te gaan produceren: ze moesten kapitalistisch gaan denken en gewassen produceren waarmee geld te verdienen was. In de meeste gevallen pakte dat goed uit en de eerste twee eeuwen van het Romeinse keizerrijk tonen een zekere economische groei.

Alleen in Judea pakte het verkeerd uit. De Romeinen incasseerden wel het geld, maar besteedden het vervolgens niet in deze provincie: er was veel geld nodig in Syrië, waar een zesde van het Romeinse leger was gestationeerd. Anders gezegd, de Romeinen namen elk jaar kapitaal weg uit het land van Israël, maar investeerden er niet, zodat de Judeeërs geen gelegenheid hadden geld te verdienen.

De Joden hadden het meteen in de gaten. In het jaar 6 na Chr. voegde gouverneur Quirinius van Syrië de Judese gewesten aan zijn provincie toe en organiseerde er een volkstelling (Lukas 2), want hij wilde weten hoeveel belastingbetalers er waren. Meteen kwamen de nieuwe ingezetenen van het Imperium in opstand. Het was vergeefse moeite – de belastingen moesten betaald worden, en de boerenstand werd geruïneerd. Uit de farizese literatuur blijkt dat de rabbijnen zich bezighielden met de schuldenproblematiek en ook in het Nieuwe Testament wordt opvallend veel gesproken over schulden.

Verarming

Talloze boeren moesten hypotheken nemen om belasting te betalen en werden, toen ze hun hypotheken niet konden aflossen, pachters van het land dat ze ooit in bezit hadden gehad. En toen ze de pacht niet konden betalen, wachtte hun nog slechts een bestaan als herder: uitschot, aan de rand van de samenleving. Uiteindelijk moest dit wel leiden tot gewelddadig verzet, en na twee generaties voortschrijdende verarming sloeg de vlam in 66 inderdaad in de pan. Vier jaar later brandde Jeruzalem.

De pointe van de vraag van de herodianen en de farizeeën is dus niet zozeer of men belasting moest betalen aan Rome, maar of men belasting moest betalen in munten – munten die de overheid ergens anders uitgaf, zonder dat de Joden er iets voor terugzagen.

#belastingen #JezusVanNazaret #monetarisering #NieuweTestament #soldij #taxesAndTrade

De Tweede Punische Oorlog (9)

De stadsmuur die Rome tijdens de Tweede Punische Oorlog beschermde

[Dit is het negende stukje in een reeks over de Tweede Punische Oorlog (218-201 v.Chr.). Het eerste is hier. In het achtste deel lazen we hoe de Karthaagse generaal Hannibal de Romeinen versloeg bij Cannae.]

Na de veldslag bij Cannae, zo vertelt Livius, vergaderden de Karthaagse commandanten, en de meesten waren het erover eens dat het leger eerst een dag mocht uitrusten. De aanvoerder van de cavalerie, Maharbal, dacht er anders over: als de overwinnaars nu op Rome marcheerden, zouden ze over vijf dagen dineren op het Capitool. Toen Hannibal aarzelde, repliceerde Maharbal dat de goden nooit alles aan één mens gaven en dat Hannibal beter wist hoe een veldslag te winnen dan te benutten. “Velen geloven dat het uitstel op die dag de redding heeft betekend van Rome en het Romeinse Rijk,” meende Livius.

Over die analyse is sindsdien uitgebreid gediscussieerd en de meeste geleerden wijzen erop dat de strategische realiteit maar weinig was veranderd sinds het moment waarop de Karthagers Italië waren binnengevallen. De Romeinen beheersten de zee en dat betekende dat Hannibals aanvoerlijnen zich uitstrekten over de Pyreneeën en de Alpen. Tot nu toe had dat geen probleem opgeleverd omdat hij zich snel door Italië verplaatste en zich voortdurend uit nieuwe gebieden kon bevoorraden, maar aan de belegering van de formidabele muren van Rome, waarbij tienduizenden manschappen moesten worden gevoed, viel niet te denken zolang er niet op grote schaal graan kon worden aangevoerd. Daarvoor was een haven noodzakelijk, en zolang de Romeinen over een betere vloot beschikten, was het uitgesloten dat de Karthagers ongestoord voedsel konden aanvoeren. Anders gezegd: de door Livius weergegeven inschatting is onjuist.

Maar zijn opmerking vormt een dwaalspoor. Hannibal wilde het Romeinse bondgenotenstelsel ontmantelen en er op die manier voor zorgen dat het westelijke Middellandse Zeegebied een Karthaagse binnenzee werd. Om dat doel te bereiken hoefden de Karthagers de vijandelijke hoofdstad niet in te nemen. Het was voldoende Romes bondgenoten ertoe te bewegen hun loyaliteit te verleggen. In de weken na de zege bij Cannae zegden verschillende stadstaten en stamfederaties hun steun aan Rome inderdaad op en Hannibal mocht hopen dat het Italiaanse imperium uiteen zou vallen.

Maar dat bleek te optimistisch. Romes bondgenotenstelsel kende verschillende soorten allianties. Grosso modo waren er drie groepen. In de eerste plaats waren er de Romeinen zelf, die woonden in de stad, in geannexeerde gebieden en in koloniën. De tweede groep bestond uit de Latijnen. Oorspronkelijk waren dat de aan de Romeinen verwante bewoners uit de omgeving van de stad, maar later waren Latijnse rechten gegeven aan andere groepen in Italië. Voor hun binnenlandse politiek waren ze autonoom, maar ze hadden weinig speelruimte in het buitenlandse beleid en moesten Rome in oorlogstijd – en wanneer was dat niet? – soldaten leveren. In ruil daarvoor kregen ze een aandeel in de buit. Een Latijn die naar Rome verhuisde, kon zijn oude burgerrecht omzetten in het Romeinse. Tot slot waren er de socii, die meestal geen Latijn spraken en het recht niet hadden Romein te worden. Het effect van de slag bij Cannae was dat de socii uit het zuiden van Italië overliepen naar de Karthagers, terwijl de Latijnen en de noordelijke socii Rome bleven steunen of, zoals Livius iemand laat zeggen, de oorlog eigenlijk van Rome overnamen.

Rome kon de oorlog op dit moment niet winnen, maar hoefde evenmin concessies aan Hannibal te doen. Die werd nu geconfronteerd met de luxe van een teveel aan bondgenoten, die allemaal bescherming vergden. De snelle campagne die hij tot dan toe had gevoerd, kwam daarmee ten einde. Hij had in feite de oorlog gewonnen, maar werd geconfronteerd met een tegenstander die weigerde dat toe te geven. Wat restte, was een uitputtingsoorlog.

Uitputting: de Karthagers meenden dat het verstandig was de vijand te dwingen zijn krachten te verdelen en sloten daarom een bondgenootschap met de Macedonische koning Filippos V, die van Karthago de toezegging kreeg dat hij de Romeinse bezittingen aan de Dalmatische kust mocht overnemen. De Romeinen reageerden hierop door het sluiten van een verdrag met de steden uit het westen van Griekenland, die de Macedoniërs de oorlog verklaarden en daarmee verhinderden dat Filippos Dalmatië veroverde. De Romeinse troepeninzet bleef minimaal. Hannibal boekte wel succes op Sicilië, waar hij door een alliantie met Syracuse zijn vijanden dwong troepen te zenden.

Ondertussen bleef het Romeinse expeditieleger in Catalonië succesvol, al klaagden de aanvoerders dat ze onvoldoende steun kregen. Hun smeekbeden hadden een zekere urgentie, want de Karthaagse regering had, nu de oorlog in Italië zo voorspoedig verliep, de herovering van het Iberische schiereiland prioriteit gegeven en versterkingen naar Andalusië gestuurd. Ondanks de sterkere tegenstand hielden de Romeinse successen in Spanje aan.

Met achttien legioenen onder de wapenen waren de Romeinse middelen uitgeput en daar kwam nog een economische crisis bij. In 217 was de munt met de helft gedevalueerd en in het jaar van Cannae was de waarde nog verder afgenomen. Zelfs nu Rome op deze manier geld schiep, was een belastingverhoging noodzakelijk en rond 214 ging het hele muntstelsel op de schop. Hiermee zou uiteindelijk de strijd door Rome worden gewonnen. Ik legde hier al uit waardoor Rome de oorlog wél inflatoir kon financieren en waardoor Karthago het niet kon:

Rome kon de oorlog op deze wijze financieren doordat het weinig behoefde te importeren en dus zelden iets in het buitenland hoefde kopen tegen een hoger geworden prijs. Voor Romes dienstplichtigen gold dus dat de boodschappen op de markt precies hetzelfde kostten als voorheen en dat de soldij niet minder waard was dan voor de oorlog.

Er was ook inflatie bij de Karthagers, die echter steunden op buitenlandse huurlingen. Karthago moest, om zo te zeggen, soldaten importeren en een in waarde verminderde munt maakte de huurlingen duurder. Dat maakte het moeilijk de oorlog inflatoir te financieren. Daar kwam nog bij dat Karthago strategisch belangrijke producten tegen steeds hogere prijzen moest importeren, terwijl Rome altijd toegang behield tot de metaalmijnen in Toscane.

[Wordt vervolgd]

#Catalonië #Hannibal #Italië #ServiaanseMuur #slagBijCannae #soldij #Spanje #TweedePunischeOorlog

De Tweede Punische Oorlog (13)

Numidisch ruiterzwaard, zoals gebruikt in de Tweede Punische Oorlog (Musée de Cirta, Constantine)

[Dit is het voorlaatste stukje in een reeks over de Tweede Punische Oorlog (218-201 v.Chr.). Het eerste is hier. In het twaalfde deel behandelde ik Scipio’s landing in Afrika.]

Die winter deed Syfax een vredesvoorstel dat erop neerkwam dat de Romeinen zich uit Afrika en Hannibal zich uit Italië zou terugtrekken. Dat liet Rome in het bezit van Spanje: een formidabele winst.

Scipio was echter niet uit op vrede en wilde de eer van de eindzege. De onderhandelingen boden hem evenwel een kans het kamp van Syfax en de Karthaagse commandant te verkennen, en toen de onderhandelingen op niets waren uitgelopen, had hij genoeg gezien. Hij keerde ’s nachts terug, omsingelde het kamp, stak het in brand en vernietigde het complete leger. Hierop besloten Syfax en de Karthaagse generaal, die het inferno hadden overleefd, in Numidië een tweede leger op de been te brengen, maar Scipio trok het tegemoet. Op de plaats waar de rivier de Mejerda vanuit Numidië het Karthaagse gebied binnenstroomde, ruwweg bij het huidige Suq el-Khemis, kwam het tot een veldslag. Scipio behaalde een eenvoudige overwinning op zijn vijanden, merendeels rekruten. Terwijl de Romeinse bondgenoot Massinissa zijn rivaal Syfax achtervolgde en gevangen nam, deed Scipio een vredesvoorstel aan de Karthagers. Livius werd geconfronteerd met bronnen die elkaar tegenspraken:

Ze moesten de krijgsgevangenen, overlopers en weggelopen slaven teruggeven, hun legers terugtrekken uit Italië, afzien van Spanje en van alle eilanden tussen Italië en Afrika, alle oorlogsschepen uitleveren op twintig na en 500.000 schepel tarwe en 300.000 schepel gerst leveren. Over de som geld die hij oplegde bestaat geen overeenstemming: bij de een vind ik 5000 talenten genoemd, bij een ander 5000 pond zilver, bij weer anderen dat dubbele soldij voor de soldaten werd opgelegd.

Dit voorstel was zwaarder, maar niet zo heel veel, dan het voorstel van Syfax. Scipio wilde niet overvragen. Hij had bij Utica ervaren dat het belegeren van een stad niet zo eenvoudig was, en vermoedde dat het veroveren van Karthago, waarvan hij de hoge muren op een afstand had zien liggen, nog moeilijker zou zijn. De Karthaagse regering stemde in met het verdrag, er werd een wapenstilstand gesloten en een gezantschap naar Rome gestuurd.

Daar werd het voorstel aanvankelijk afgewezen, maar toen het nieuws kwam dat Hannibal Italië had verlaten en aan land was gegaan in het oosten van Tunesië, ging ook de Senaat akkoord. De Tweede Punische Oorlog leek ten einde te zijn.

Het geweld laaide echter weer op toen een aantal Romeinse graanschepen uit de koers raakte en op een kilometer of twintig van Karthago aan de grond liep. De bemanning verliet de vaartuigen en na enige discussie besloten de Karthagers ze op te brengen. Het is niet duidelijk waarom dit gebeurde. De bronnen, Livius en de tweede-eeuwse historicus Appianus van Alexandrië, zijn pro-Romeins en schrijven dat de bevolking van Karthago weinig te eten had en van het verdrag af wilde. Het kan waar zijn. Maar als er hongersnood heerste, komt de vraag op waarom Scipio nog pas enkele weken daarvoor de belegering van de stad niet had aangedurfd. De Romeinse generaal zou nog hebben geprobeerd escalatie van het conflict te voorkomen, maar toen er ook gezanten werden gemolesteerd, was het duidelijk dat er nog een keer gevochten zou moeten worden, en wel tegen de laatste generaal die de Karthagers nog hadden: Hannibal.

De logische plaats voor de beslissende veldslag zou ergens in het oosten van het huidige Tunesië zijn geweest, bijvoorbeeld omdat Scipio Hannibal tegemoet trok, of omdat deze oprukte naar Scipio’s Kasteel. In plaats daarvan trokken beide legers naar het gebied waar Massinissa heerste. Geen bron biedt een verklaring. In elk geval stuitten de twee legers in oktober 202 op elkaar bij een plaats die Zama heette, ergens ten westen van het huidige Siliana. Daar kwamen beide generaals overeen dat ze elders met elkaar zouden spreken. Die plaats wordt door Polybios aangeduid als Margaron en door Livius als Naraggara; het enige wat daar verder van kan worden gezegd is dat het gaat om verbasteringen van het Punische Nahrgara en dat niemand weet waar het ligt. Daarom spreken oudhistorici gemakshalve van de slag bij Zama.

Het gesprek tussen de generaals leverde weinig op. “Een tijdlang zwegen ze bij het zien van elkaar, bijna verlamd van wederzijdse bewondering,” schrijft Livius, die vervolgens Hannibal een van de mooiste toespraken uit de Romeinse letteren in de mond legt en hem het voorstel van Syfax laat herhalen. Scipio’s antwoord was simpel: het was te gek voor woorden dat de vertegenwoordiger van een stad die een wapenstilstand had geschonden verbeterde vredesvoorwaarden kwam bedingen. Met een beroep op een “heilige, gerechtvaardigde oorlog” maakte de Romein een einde aan het gesprek. Toen Scipio de volgende dag zijn troepen opstelde, had hij volgens Livius “zo’n blij gezicht dat je zou denken dat de Romeinen al overwonnen hadden”. Hij vertrouwde volledig op zijn goede gesternte, of pretendeerde het.

[Wordt nog één keer vervolgd; de vertaling uit Livius is van Hetty van Rooijen.]

#GroteVlakten #Massinissa #ScipioAfricanus #soldij #Syfax #Tunesië #TweedePunischeOorlog #Zama

De Huurlingenoorlog (1)

Borstpantser, mogelijk gebruikt door een kleine Italische huurling in de Huurlingenoorlog (Musée national du Bardo, Tunis)

Ik heb in het verleden regelmatig geblogd over Karthago en de Punische Oorlogen tegen de Romeinen. De Huurlingenoorlog (241-238 v.Chr.) heb ik echter nog nooit behandeld, terwijl dat een fascinerend onderwerp is. Het was een humanitaire catastrofe zonder weerga.

Eigenlijk is de naam “Huurlingenoorlog” net zo eufemistisch als de naam die de geschiedschrijver Polybios gebruikt: “de oorlog die de Verdragloze wordt genoemd”. Dat geeft weliswaar aan dat het conflict absoluut en onverzoenlijk was, maar het woord “oorlog” suggereert dat er definieerbare fronten en strijdende partijen waren. Maar zo geordend was het niet. Het was een bewapend conflict van allen tegen iedereen.

Het conflict begon in de laatste weken van de Eerste Punische Oorlog. De Romeinen hadden bij de Egadische Eilanden de Karthaagse vloot verslagen en de Karthaagse soldaten op Sicilië, vrijwel allemaal huurlingen, wisten dat ze nooit meer bevoorraad zouden worden. Ze capituleerden en mochten vertrekken naar Afrika. Daar veroorzaakten ze al snel de totale anarchie.

Ontevreden huurlingen

Geskon, de officier met de weinig benijdenswaardige taak opdracht de capitulatie te regelen, liet in de zomer van 241 v.Chr. de soldaten in groepjes laten terugkeren, opdat de Karthaagse autoriteiten hun regiment voor regiment konden betalen en demobiliseren. De voorzorgsmaatregel bevestigt dat er al problemen waren met de betaling van de soldaten, die al eerder in opstand waren gekomen.

De Karthaagse betaalmeesters gaven de manschappen een voorschot en stuurden ze door naar Sikka, 180 kilometer naar het westen, het huidige El Kef. Het is mogelijk dat ze opdracht kregen hierheen te gaan omdat de Karthagers hen het liefst zo ver mogelijk wilden hebben, maar het kan ook zijn dat oorlog dreigde met Numidië, of allebei.

Niet veel later arriveerde Hanno de Grote, een vooraanstaand politicus, om de huurlingen de situatie uit te leggen: Karthago had geen geld in kas en hoopte dat ze genoegen konden nemen met minder. Misschien zouden de manschappen, die wisten hoe slecht het ervoor stond, er enige redelijkheid in hebben kunnen herkennen en was er met rustig onderhandelen een acceptabel compromis mogelijk geweest, maar de tolken gaven de boodschap niet goed door en de Iberiërs, Kelten, Liguriërs, Balearen, Libiërs en Grieken beschouwden Hanno’s voorstel als onacceptabel. De strijdmacht rukte van Sikka op naar Tunis.

Ontevreden boeren

Er was nog meer ontevredenheid. De boeren waren de voorgaande jaren gedwongen geweest de helft van hun oogst af te staan aan Karthago, wat in elke voorindustriële samenleving absurd veel is. Ook de steden in het Karthaagse achterland hadden reden tot kwaadheid, want ze hadden dubbel tribuut moeten betalen. De onvrede greep om zich heen, en toen de 20.000 man sterke huurlingenschare was aangekomen in Tunis, wist de Karthaagse Raad van Ouden niet beter dan in te stemmen met de eis tot onmiddellijke betaling.

Nu roken de huurlingen bloed, en ze bedachten meteen enkele aanvullende kostenposten. Generaal Hamilkar Barka bleek als onderhandelaar onacceptabel – hij had in Sicilië betalingen toegezegd die nooit waren gedaan – maar Geskon had meer succes. Hij betaalde de eerste regimenten en begon soldaten naar huis te sturen.

Naar een Huurlingenoorlog

Sommige mannen hadden echter geen belang bij een oplossing. Zo was daar Spendius, een weggelopen slaaf uit Italië die niets te winnen had bij demobilisatie. Hij zou dan immers terug moeten naar zijn meester. Verder was er de Libiër Matho, die als een van de leiders van het oproer de aandacht al had getrokken en wist dat als het huurlingenleger eenmaal ontbonden was, niets hem zou beschermen wanneer de Karthagers een prijs op zijn hoofd zouden zetten. Door hun gestook – althans, zo presenteert Polybios het – liep Geskons poging de gemoederen tot bedaren te brengen uit op niets.

De opstandelingen namen de Karthaagse officier gevangen, en toen duidelijk was dat ze Karthago zouden aanvallen, kregen ze de steun van de uitgebuite Libische boeren. “De mannen hadden geen aansporing nodig,” noteert Polybios, die ook het oncontroleerbare aantal van 70.000 opstandige boeren vermeldt.

Even oncontroleerbaar is dat de vrouwen hun sieraden afstonden om soldij te betalen. Misschien gebeurde het echt, maar het is wel een cliché in de antieke literatuur. De munten uit deze jaren suggereren dat de huurlingen in dienst traden van de verenigde steden in het Karthaagse achterland, die een eigen leider hadden, Zarzas. Dat zal althans de officiële fictie zijn geweest in een tijd waarin het recht van de sterkste bepalend was.

[Wordt vervolgd; dit blogje was gebaseerd op een hoofdstuk uit mijn boek De vergeten oorlog. Wat mij betreft bestelt u het en doet u het iemand cadeau met Sint-Nikolaas. Maar u kunt natuurlijk ook mijn nieuwe boek bestellen, Oudheidkunde is een wetenschap. Mijn uitgever is goed voor me geweest en wil ook wel eens een bestseller hebben.]

#ElKef #Geskon #HamilkarBarka #HannoDeGrote #huurlingen #Huurlingenoorlog #Karthago #Matho #Polybios #soldij #Spendius #Tunesië #Tunis #Zarzas

Het leger van Caesar

Re-enactors in de uitrusting van soldaten uit de tijd van Caesar.

Ik zou dit blogje kunnen aankondigen met “Het was quintilis in het jaar waarin Julius Caesar zonder collega het consulaat bekleedde”. En ik zou dit traditiegetrouw kunnen omrekenen naar juli 45 v.Chr., zodat u wist te zijn beland in een aflevering van de reeks “Wat deed Julius Caesar vandaag 2069 jaar geleden?” Ik zou dan kunnen vertellen dat hij op weg was naar noordelijk Italië en ik zou kunnen speculeren over zijn route. Dat zou allemaal kunnen, maar liever behandel ik een algemener onderwerp dat niet precies valt te koppelen aan een kalenderdatum: het leger.

Investeren in jezelf

Het Romeinse leger had ooit bestaan uit dienstplichtige boeren. Die waren rijk genoeg om een wapenrusting te betalen. In de loop van de tweede eeuw v.Chr. waren de soldaten echter steeds vaker gerekruteerd uit het proletariaat. Hierdoor was het leger van karakter veranderd. De militaire dienst was niet langer een dienst aan de staat, maar een manier om jezelf te verrijken. Wat ooit een eervolle taak voor de gemeenschap was geweest, verwerd, om de beruchte woorden van Wim Deetman te parafraseren, tot slechts “een investering in jezelf”.

Dus was het Romeinse leger in de eerste helft van de eerste eeuw v.Chr. niets anders dan een roofmachine. Toen Caesar in 61-60 v.Chr. oorlog voerde in wat nu Portugal is, plunderden zijn manschappen ook bevriende steden. De legionairs waren ieders vijand, of het nu ging om Iberiërs, Africanen, Syriërs of Romeinen. Mensen die hun bezittingen niet afstonden, werden zonder onderscheid over de kling gejaagd. Commandanten die niet snel genoeg met buit over de brug kwamen, waren hun leven ook al niet zeker.

Een tijdgenoot observeerde dat “de Romeinen werden gedreven door één, eeuwenoud motief: een diepgeworteld verlangen naar macht en rijkdom”.noot Sallustius, Historiën; ik heb het fragment niet kunnen terugvinden. Vanzelfsprekend is dit van alle tijden, maar de legionairs waarover ik het heb werden uitsluitend gemotiveerd door investering in zichzelf. Daarom waren ze eerder loyaal aan hun generaal, die hun kon laten plunderen, dan aan de republiek. En er waren generaals die de losgeslagen hordes gebruikten om in Italië hun politieke tegenstanders onder druk te zetten.

Caesar

Caesar was niet anders dan zijn collega’s. Na zijn beschrijving van de plundering van bevriende steden in Portugal vertelt Suetonius over de Gallische Oorlog:

In Gallië roofde hij de heiligdommen en de tempels van de goden leeg, die vol waren van offergaven. Steden verwoestte hij vaker met het oog op buit dan als strafmaatregel. Dit had tot gevolg dat hij een overvloed aan goud kreeg.noot Suetonius, Caesar 54; vert. Daan den Hengst.

De uitgaven aan het Forum van Caesar bewijzen hoe correct dit is. Er is bovendien archeologisch bewijs voor de plundering van Gallische heiligdommen. En ook Caesar gebruikte zijn losgeslagen horde, vol gevechtservaring in Gallië, om in Italië tegenstanders onder druk te zetten. Dat is het wezen van de Tweede Burgeroorlog.

Maar er veranderde iets. Zoals ik al vaker observeerde, moest de man die de Tweede Burgeroorlog zegevierend beëindigde, daarna ook het Romeinse Rijk besturen. Dat betekende, om te beginnen, dat hij zich moest verzoenen met zijn tegenstanders, omdat dit ervaren bestuurders waren. Van de Clementia Caesaris heb ik al verteld dat ze voortkwam uit welbegrepen eigenbelang. Hetzelfde geldt voor Caesars omgang met de legers. Hij verdubbelde de soldij en bewerkte zo dat een einde kwam aan de massale plunderingen. Ook de pensionering werd geregeld: een veteraan kreeg land. Tijdens zijn terugreis vanuit Spanje naar Italië, dus nu 2069 jaar geleden, regelde de dictator-voor-tien-jaar landverdelingen in Narbonne (mogelijk voor X Equestris), Arles (speciaal voor VI Ferrata) en vermoedelijk ook de oorlogshaven Fréjus. Er zijn verder landtoewijzingen bekend uit de omgeving van Parma, aan legionairs van het Twaalfde, en in Bovianum in Midden-Italië voor het Elfde.

[wordt vervolgd; een overzicht van de reeks #RealTimeCaesar is hier.]

#RealTimeCaesar #2069JaarGeleden #Arles #clementiaCaesaris #Fréjus #GallischeOorlog #goud #JuliusCaesar #krijgsgeschiedenis #legioen #Narbonne #Parma #soldij #Suetonius #TweedeBurgeroorlog #VIFerrata #WimDeetman #XGemina #XIClaudia #XIIFulminata