Een antieke hemelsfeer

De hemelsfeer van Qusair ‘Amra

In de woestijn ten oosten van Amman liggen de zogeheten Desert Castles: een stuk of vijftien forten, meest uit de Umayyadische periode (661-750 na Chr.). Sommige zijn ouder: ik blogde al eens over het Romeinse Qasr el-Azraq, dat in 1917/1918 diende als winterkwartier van Lawrence of Arabia. In een ander blogje verwees ik al eens naar Qusair ‘Amra, waar een fresco is te zien van enkele door de Arabieren verslagen koningen. In het badhuis van Qusair ‘Amra is ook bovenstaande schildering aangebracht: een hemelkaart aan de binnenkant van de koepel boven het badhuis. Rond 730 vervaardigd voor prins (later kalief) Walid II, is dit de oudste nog zichtbare geschilderde hemelsfeer.

Het is echter niet de oudst-bekende hemelsfeer, of sfaira, zoals de Grieken het noemden. De Grieks-Romeinse auteur Filostratos, die u moet plaatsen in de eerste helft van de derde eeuw, biedt een beschrijving van zo’n met een sterrenkaart beschilderde koepel. In zijn biografie van Apollonios van Tyana (eerste eeuw na Chr.) vertelt dat hij dat de rondtrekkende Pythagorese wijsgeer met zijn leerling Damis aankomt in Babylon, een van de residenties van de Parthische koningen die destijds heersten over Mesopotamië.

Een hemelsfeer uit Babylon

Filostratos’ beschrijving van de aloude stad oogt, voorzichtig gezegd, niet al te betrouwbaar. Dat hoort bij het genre: Griekse auteurs die schreven over Babylon, behoorden de pracht en praal te beschrijven. Zulke opsommingen van fantastische zaken staan bekend als mirabilia. Wij vinden het wat vreemd, omdat we verwachten dat een biograaf de waarheid schrijft, maar in de Oudheid wilden de lezers vermaakt worden – en dus was een mooi verzinsel welkom. Daarna schrijft Filostratos:

Ze zeggen dat ze ook een zaal hebben aangetroffen waarvan het hoge dak in de vorm van een koepel was gebouwd, als een soort hemelgewelf, en dat het dak de kleur had van saffier, een diepblauwe steen met de kleur van de hemel; in de hoogte zijn afbeeldingen van de goden die zij vereren, glanzend van goud, als uit de ether afkomstig.noot Filostratos, Leven van Apollonios 1.25; vert. Simone Mooij, iets aangepast.

Deze passage is bij mijn weten uniek, en hoewel we te maken hebben met een wonderbaarlijkheid waar de lezer plezier aan zal hebben beleefd, is het vermoedelijk meer dan een verzinsel. Er zit een kern van waarheid in. Nergens in Filostratos’ oeuvre geeft hij namelijk blijk van belangstelling voor planetaria of andere astronomische instrumenten, terwijl de diverse Mesopotamische volken vanouds waren geïnteresseerd in astronomie. Plafonds, beschilderd met sterren (maar geen sterrenbeelden of planeten) waren geen zeldzaamheid.

Ik zie daarom geen reden waarom de Babyloniërs in de Parthische tijd geen afbeeldingen zouden hebben kunnen maken van de planeetgoden Nabu, Ištar, Nergal, Marduk en Ninurta (Mercurius, Venus, Mars, Jupiter, Saturnus). Het is niet heel anders dan de opstelling van de standbeelden van deze goden in het Pantheon in Rome, met dit verschil dat de afbeeldingen zich in Babylon in koepel bevonden en niet op grondniveau. Een verschil tussen Babylon en Qusair ‘Amra is dat op laatstgenoemde koepel een sterrenkaart staat afgebeeld terwijl in het oudere voorbeeld de nadruk ligt op de planeten.

Kosmisch recht

Filostratos weet ook waarom de bewoners van Parthisch Babylon zo’n met de kosmische goden beschilderde ruimte hadden gemaakt. In deze kamer sprak de koning recht. Om hem te herinneren aan zijn verantwoordelijkheid, waren er ook vier beeldjes van draaihalzen, de vogels die golden als spreekbuis van de godin van de gerechtigheid. De rechtspraak was dus onderdeel van de door de goden gewenste kosmische orde, waarvan de loop van de planeten en de aardse rechtvaardigheid deel uitmaakten. Dit past naadloos in het Mesopotamische denken.

Of het allemaal klopt wat Filostratos schrijft, weet ik niet. Hij wil de lezers vermaken, en bovendien begrijpt deze Grieks-Romeinse auteur niet per se goed wat hij aantreft in zijn bron. Dát hij het aantrof in een eerdere bron, blijkt uit zijn intro (ze zeggen dat…), maar wat dat van bron is geweest, is ook al wat lastig. Hoe dat ook zij: we hebben hier een antieke beschrijving van een koepel met een afbeelding van het hemelgewelf.

#ApolloniosVanTyana #astronomie #Babylon #BabylonischeAstronomie #desertCastles #Filostratos #Ištar #JupiterPlaneet_ #Marduk #MarsPlaneet_ #MercuriusPlaneet_ #Nabu #Nergal #Ninurta #ParthischeRijk #QusairAmra #SaturnusPlaneet_ #sfaira #VenusPlaneet_ #WalidII

Saturnus Africanus (1)

Saturnus Africanus (Musée du Bardo, Tunis)

Je hoeft geen Latijn te kennen om te begrijpen dat “Saturnus Africanus” de godheid Saturnus is zoals die werd vereerd met Afrikaanse rituelen. Wie Tunesië, Algerije of Marokko bezoekt, kan niet om deze Romeinse godheid heen, al was het maar omdat hij staat vermeld in bijna 2500 gepubliceerde Latijnse inscripties, gevonden van Karthago in het oosten tot Volubilis in het westen. Vaak staat hij op die inscripties ook afgebeeld; er zijn verder honderden afbeeldingen zonder tekst. Ook zijn 200 cultusplaatsen bekend. Het bovenstaande reliëf was tien jaar geleden een van de pronkstukken op de Karthago-expositie in het Rijksmuseum van Oudheden; als u het daar niet zag, zult ervoor Tunis moeten, naar het Bardo-museum.

Van boven naar beneden herkent u de god, gezeten op een troon, met een scepter en een snoeimes in de hand, met vóór hem het hoofd van óf zijn echtgenote Venus Caelestis óf de zon. Onder hem ziet u degene die deze stèle heeft opgericht. Hij staat op het punt een lam te offeren. De vlammen laaien al op van het altaar. Er zijn honderden van dit soort afbeeldingen. De baardige godheid draagt vaak een kleed over het hoofd en gaat niet zelden vergezeld van de goddelijke Tweelingen of de Zon en Maan.

Hammon, Ba’al, Kronos, Saturnus

De Maghrebijnse Saturnus is een meervoudige godheid. Voor zover te reconstrueren was er eerst een Fenicische godheid, meegenomen door de Fenicische kolonisten aan de kust, en gecombineerd met een lokale godheid die we niet kennen. Deze Ba’al Hammon werd de stadsgod van Karthago, en had Tanit als echtgenote. Of zij een Fenicische of een plaatselijke godin is, is onbekend. De Grieken stelden de Karthaagse Ba’al Hammon gelijk aan hun Kronos, wat opmerkelijk is, aangezien ze in Fenicië de god El gelijkstelden aan hun Kronos. Toen de Romeinen de Maghreb overnamen, stelden ze de lokale Hammon ≡ de Fenicische Ba’al ≡ de hellenistische Kronos gelijk aan hun Saturnus, en omdat de inscripties zijn gesteld in het Latijn, is hij onder die naam het beste bekend.

Tanit werd voortaan aangeduid als Venus Caelestis, “hemelgodin”, wat ook al wonderlijk is, omdat de hemelgod meestal mannelijk is. Bovendien wordt Tanit ook gelijkgesteld aan Juno.

Saturnus Africanus met de goddelijke Tweelingen (Archeologisch museum, Sétif)

Wiens syncretisme?

Wat dit alles betekent? In elk geval dat de Grieken en Romeinen de lokale ideeën niet zomaar naar hun hand konden zetten. Ze konden zelf dan wel denken dat de hemel mannelijk was, maar konden er in de Maghreb niet omheen dat men het daar anders zag. En in de klassieke teksten mocht Kronos dan de Griekse naam zijn van de oosterse El, in Africa was Kronos/Saturnus gelijk aan Ba’al Hammon. De Romeinen hadden het maar te accepteren.

Dat de gelijkstelling niet plaatsvond op Romeinse maar inheemse voorwaarden, wordt bevestigd door het feit dat er geen Saturnus-inscripties bekend zijn uit Tripolitana, hoewel die regio in het noordoosten van het huidige Libië wél behoorde tot de provincie Africa Proconsularis. Als de Romeinen het syncretisme hadden verzonnen, zou de godheid overal Saturnus hebben geheten, maar de bewoners van Tripolitana bepaalden anders. Hier vinden we dus de verering van Jupiter Ammon.

Saturnus Africanus had ook geen Italisch takenpakket. Daar was Saturnus een vrij onbeduidende graangod. In de Maghreb was Saturnus een schepper, zorgde voor regen, beschermde behalve het graan ook andere gewassen, regelde de vruchtbaarheid van de dieren en mensen, liet de zon en maan opkomen, was aanwezig op grafvelden, garandeerde een eeuwig leven en beschermde de koning (bijvoorbeeld Juba II) en de keizer. Ook de verstedelijking ressorteerde onder Saturnus. Wat we dus zien is niet de romanisering van een Maghrebijnse godheid, maar de maghrebisering van een Italische god.

Evengoed waren er Romeinse invloeden, zoals de afbeeldingen met guirlandes en de geleidelijke vervanging van cultusplaatsen in het open veld of op heuveltoppen door meer klassieke tempels. Tertullianus, een christelijke auteur die uit Africa stamde en er dus met z’n neus bovenop zat, kent een andere Romeinse invloed: hij vertelt dat de kinderoffers die ooit aan de oude god werden gebracht, ten tijde van keizer Tiberius waren verboden. Op afbeeldingen zien we dat in plaats van een kind een schaap werd geofferd.

Een heuveltop met een tempel van Saturnus Africanus (Thuburbo Maius)

Uiteindelijk maakte de verering van de Maghrebijnse Saturnus plaats voor de overal in de Romeinse wereld steeds populairdere Christus. De inscripties en afbeeldingen worden zeldzamer naarmate het christendom populairder wordt. De laatste precies dateerbare Saturnus-inscriptie is uit 272, maar er zijn nog afbeeldingen uit de vierde eeuw en munten uit de tijd van de tijd van Theodosius I (r.378-395). De tempel van Venus Caelestis in Karthago functioneerde nog in het eerste kwart van de vijfde eeuw.

[wordt vervolgd]

#AfricaProconsularis #Algerije #BaälHammon #El #inscriptie #JubaII #Karthago #Kronos #Marokko #MauretaniaCaesariensis #MauretaniaTingitana #mensenoffer #Numidië #RomeinseReligie #Saturnus #SaturnusAfricanus #schaap #syncretisme #Tanit #Tertullianus #TheodosiusI #Tiberius #Tunesië #TweelingenHalfgoden_ #VenusPlaneet_ #VenusCaelestis #Volubilis

De Gouden Hoed van Berlijn

De Gouden Hoed van Berlijn (Neues Museum, Berlijn)

Op de Bronstijdexpositie in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden, die ik al eens aanstipte, is momenteel de Gouden Hoed van Schifferstadt te zien, die in 1835 is gevonden in de buurt van Spiers. Het wonderlijke voorwerp is ergens tussen 1400 en 1300 v.Chr. vervaardigd. Negen jaar later dook nog zo’n voorwerp op, dit keer in Avanton bij Poitiers. Dat is ruwweg even oud en ik zal niet snel vergeten hoe ik het eind oktober zag in het Musée Archéologie Nationale in Saint-Germain-en-Laye: het cliché “magisch” was zeker op zijn plaats. Een derde hoed is in 1953 in de omgeving van Neurenberg bij Ezelsdorf gevonden. Die wordt gedateerd rond 1000 v.Chr.

Tot slot verwierven de Berlijnse musea in 1996 een hoed met een schimmige herkomst. Ook die Gouden Hoed van Berlijn dateert van rond 1000 v.Chr. Ik heb het een paar keer gezien, sensationalistisch opgesteld in mysterieuze duisternis. Ondanks het gekunstelde pathos waarmee het Neues Museum het presenteert, blijft het een indrukwekkend voorwerp. Het is vijfenzeventig centimeter hoog en weegt een pond.

Is dit een hoed?

Maar wat is het? Om te beginnen: het heet een hoed, maar er is weinig zekerheid dat het een hoofddeksel is. Anders dan bij bijvoorbeeld de religie van de Bronstijd, waar taalkunde en archeologie elkaar aanvullen, zwijgt de taalkunde over de betekenis van prehistorische hoofddeksels. We hebben slechts vier gouden kokers. Dat dwingt het Neues Museum tot een slalom langs de aanwijzingen. Eén: in Schiffersdorf is het voorwerp begraven met drie bijlen. Twee: we hebben afbeeldingen, gevonden van Anatolië tot Scandinavië, van weergoden met bijlen en puntmutsen. Hier is een Anatolisch voorbeeld.

De Anatolische weergod Tarḫunz (Archeologisch Museum, Gazi Antep)

Die mutsen lijken op het gouden voorwerp uit Schiffersdorf, ergo, dat is een hoed. Ergo, de drie andere gouden hoeden zijn hoeden. Bij gebrek aan voldoende breed bewijs moeten we het hiermee doen.

(Tussen haakjes: het Neues Museum noemt als voorbeeld van een gemutste bijl-god Thor, maar diens attribuut is de hamer Mjölnir. Het museum noemt bovendien de Anatolische weergod Rešef, maar dat was een Fenicische god die ziektes verspreidde, geen weergod. Zijn attribuut was een boog. Haakje sluiten.)

Even aannemend dat onze hoed een hoed is en dat hij van doen had met een weergod: probeert u eens een kegel van vijfenzeventig centimeter hoog op uw hoofd te balanceren. Het museum lost dit op met een aanname: er was een riempje waarmee de drager het voorwerp onder zijn kin bond. En dat impliceert weer een nieuwe aanname. Aan de binnenkant moet een voering zijn geweest, die met organische lijm (bijvoorbeeld boomhars) aan het metalen voorwerp was vastgekit. En aan die voering zat dus de kinband vast.

Als we accepteren dat de (met verkeerde voorbeelden geïllustreerde) afbeeldingen van weergoden met bijlen en puntmutsen inderdaad in de gehele oude wereld voorkwamen, is elke stap in de Berlijnse redenering te verantwoorden. Ik kan me bovendien voorstellen dat er meer argumenten zijn dan het museum in de opstelling aan het publiek overdragen kan.

Twijfel

Tegelijk voel ik me ongemakkelijk. Ik ken vooral afbeeldingen van bijl-goden uit Anatolië; of ze elders ook bestaan, weet ik niet. Dat het museum juist op dit punt verkeerde informatie geeft, vind ik niet geruststellend.

En er is nog iets. De geboden redenering is gebaseerd op een plausibele parallel. We kunnen echter ook aannemen dat de Bronstijdmensen de gouden koker plaatsten op een paal. Ook die hypothese moet je overwegen. Feitelijk is het bewijs, althans zoals het museum het presenteert, onvolledig: je werkt een plausibele hypothese uit, maar weerlegt de alternatieven niet.

Voor het goede begrip: ik zeg dus niet dat het voorwerp geen hoed is. Ik zeg evenmin dat het geen religieuze betekenis heeft. Wellicht heeft het iets van doen met een bijldragende weergod. Maar overtuigend vind ik de gepresenteerde bewijsvoering niet.

Antieke astronomie

Het Neues Museum geeft de gouden hoed een astronomische uitleg. Niet ondenkbaar. Stonehenge bewees al lang geleden dat de Bronstijdmensen geboeid waren door hemelverschijnselen; de Hemelschijf van Nebra bewees dat ze opgedane inzichten heroverwogen. Hier is echter de door het museum geboden toelichting, in vertaling.

De ster bovenaan symboliseert de zon, de halve maantjes en de sikkelpatronen staan voor de Maan en Venus, terwijl de cirkelvormige ornamenten als voorstellingen van de zon of de maan kunnen worden geïnterpreteerd.

Eh, kende men in de Bronstijd de schijngestalten van Venus? Dat is weleens geclaimd – voor Mesopotamië, waar de lucht uitzonderlijk droog is. Maar zelfs daar zijn geen spijkerschriftteksten bekend die het ondubbelzinnig documenteren. De astronoom die ik voor dit stukje raadpleegde, betwijfelde daarom a fortiori dat in Noordwest-Europa de schijngestalten van Venus waarneembaar zouden zijn.

Het museum vervolgt met uitleg van de kalenderproblematiek: een zonnejaar duurt elf dagen langer dan twaalf maanmaanden. “Al in het tweede millennium v.Chr. werden schrikkeldagen gebruikt om de zonne- en maancyclus te synchroniseren.” Dat moet natuurlijk schrikkelmanen zijn, maar soit; het gaat erom dat de versiering van de gouden hoed de Cyclus van Meton, waarmee mensen maanmaanden invoegen, zou documenteren.

Het patroon is als een kalender te lezen. Het aantal cirkels in de decoratieve banden komt bijvoorbeeld overeen met de 354 dagen van twaalf maanmaanden. Als je hier het aantal van de decoratieve banden optelt, krijg je de 365 dagen van het zonnejaar.

Het duurt negentien jaar voordat het zonnejaar en het maanjaar samenvallen. In de versiering van de hoed is gecodeerd dat er zeven maanmanden moeten worden ingevoegd in negentien jaar. Ook andere berekeningen, zoals de data van maansverduisteringen, zijn mogelijk.

Dat is een forse claim. En die moet je onderbouwen. Anders loopt de museumbezoeker weg met het gevoel dat de archeologen weer eens wat claimen dat ze niet waar kunnen maken. Hier zijn nog wat getalspeculaties die ik verder onbecommentarieerd laat.

Europese eenwording

Tot slot: heel Europa deelde astronomische en religieuze kennis, rituelen werden over grote afstanden hetzelfde uitgevoerd, de heerserscultus verspreidde zich van Griekenland naar Noord-Europa: “Europa wächst zusammen”. Toevallig weet ik dat het waar is. Maar zelfs als we aannemen dat het Neues Museum meer weet dan het uitleggen kan, is die culturele homogenisering van Bronstijd-Europa niet bewezen met vier hoeden van goud. Het bewijs bestaat uit de verspreiding van verwante Indo-Europese talen en de contacten van de handel in metaal.

Kortom, ik ben eigenlijk niet zo gelukkig met de Berlijnse Gouden Hoed. De presentatie in een verduisterde ruimte appelleert aan valse sentimenten. De geboden informatie bestaat uit claims die soms correct zijn, die soms niet zijn onderbouwd, en die soms zijn onderbouwd met onwaarheden. En tot slot is er de Europese eenwording als pseudorelevantie.

Maar weet je, die hoeden zijn nou net een voorbeeld waarbij je dat eeuwige archeologische cliché kunt gebruiken: het is een mysterie. Presenteer het als zodanig; exposities als Bodi tonen hoe. Of leg de nadruk op datgene wat je zonder sentimentsvervalsing of onnodig gespeculeer wél kunt vertellen: wat de hoeden ons zeggen over de antieke metallurgie en edelsmeedkunst. Archeologie is een wetenschap, het verleden is fascinerend, en in Berlijn hebben ze dat niet over het voetlicht gebracht.

[Dit was het 478e voorwerp in mijn reeks museumstukken.]

PS

De Bronstijdexpositie in Leiden duurt nog 16 maart.

#archeoastronomie #astronomie #BabylonischeAstronomie #Bronstijd #GoudenHoedVanAvanton #GoudenHoedVanBerlijn #GoudenHoedVanEzelsdorf #GoudenHoedVanSchifferstadt #HemelschijfVanNebra #kalender #NeuesMuseum #Rešef #Stonehenge #Thor #VenusPlaneet_

VERWACHT | Bronstijd - Rijksmuseum van Oudheden

Overzicht van de bronstijd in Nederland (2000-800 v.Chr.) en Europa, met spectaculaire offergaven en machtige rituele zwaarden. Vanaf 18 oktober 2024.

Rijksmuseum van Oudheden