De persoonlijke faits divers (39)

Opgraving in Turuñuelo (©IAM-CSIC)

Deze aflevering in de onregelmatig verschijnende reeks faits divers, de negenendertigste alweer, bevat vooral nieuws dat eigenlijk totaal onbelangrijk is en vermoedelijk alleen mijzelf boeit (Apeldoorn), inspireert (vissaus), irriteert (Egypte), fascineert (Tartessos) en vleit (doorlezen tot het einde).

***

Apeldoorn

Wie van Barneveld naar Apeldoorn fietst, komt over de Asselse Heide. Daar zijn nog de kuilen te zien waar mensen ooit de klapperstenen vonden waaruit ze ijzeroer wonnen. De Veluwse beekjes en de later aangelegde sprengen zijn eveneens ijzerhoudend.noot Ik hoorde nog vorige week iemand vertellen dat haar broer ergens in de jaren zeventig in het ijzerhoudende water was gevallen en dat diens kleren niet meer schoon te wassen waren. Aan de andere kant van Apeldoorn, in de richting van de IJssel, lagen drassige gebieden, waar moeraserts werd gewonnen. Omdat de plek dus quasi-letterlijk drijft op ijzer, speculeerden de medewerkers van het toenmalige archeologisch museum Moerman een halve eeuw geleden dat het erts via Apeldoorn verhandeld moest zijn geweest met het Romeinse leger, dat gestationeerd was aan de Rijn bij Arnhem. Het was immers slechts een dag lopen van producent naar consument.

Nu konden de museummedewerkers dat wel bedenken, maar destijds ontbrak in Apeldoorn ieder bewoningsspoor uit de Romeinse tijd. Een jaar of wat geleden vond men in het westen van de huidige stad echter bewijs voor een voor Germaanse begrippen vrij grote nederzetting. Als ik me goed herinner, werd dat toen ook meteen met de ertshandel in verband gebracht. Inmiddels is er ook bewijs dat er boeren hebben gewoond in Apeldoorn.

Groot nieuws is dit vanzelfsprekend niet. Het is slechts dataverwerving en dataverwerving is een voorwaarde voor wetenschap en geen wetenschap. Maar als oud-Apeldoorner vind ik dit dus wel leuk.

Vissaus

Nog een trivialiteit, al is het een serieuze: onderzoekers hebben de samenstelling van antieke vissaus (garum) ontdekt, waarbij de crux is dat ze niet alleen graten vonden in de kuipen waarin de vis wekenlang lag te rotten, maar dat ze die graten ook nog geschikt konden maken voor DNA-onderzoek. Met dit onderzoek worden geen grote sociaalwetenschappelijke vragen opgelost of zelfs maar gesteld, maar het is een nieuw soort inzicht, mogelijk door nieuwe methoden. En dat is wetenschappelijke vernieuwing.

Voor wie nu zelf vissaus wil maken: sommige producenten gebruikten ansjovis, andere sardine, en daarnaast maakte men gebruik van sprot en okselzeebrasem. Die smurrie stinkt behoorlijk, dus mijn advies is: haal een fles Vietnamese vissaus bij uw toko.

Geen vissaus. wel vis (Archeologisch museum, Sousse)

Egypte

Een claim die veel media haalde: een Brits onderzoeksteam slaagde erin het vrijwel complete DNA van een oude Egyptenaar uit te lezen en deed isotopenonderzoek, zodat ze veel over de overledene te weten konden komen. Inclusief het feit dat die onder zijn voorouders ook Mesopotamiërs had. Alle bombarie kan echter niet verhullen dat er weinig nieuws was. Het enige nieuwe is dat voor het eerst antiek Egyptisch genoom vrijwel compleet is uitgelezen. Men is dus verder dan ooit gelopen langs een al bekende weg, zeg maar een soort afstandsrecord. Zoiets is eigenlijk alleen relevant voor de laboratoriummensen, zoals het behalen van het hoogste punt van een nieuw huis alleen interessant is voor bouwvakkers.

Daniel Soliman van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden geeft in De Volkskrant bovendien als commentaar dat we aan één Egyptenaar niet zo veel hebben. Wat we nodig hebben, is een representatieve steekproef van de gehele bevolking. Wat we zeker niet nodig hebben, is berichtgeving waarin het enige nieuwsfeit bestaat uit een laboratorium-record. Terwijl je van wetenschap blij kunt worden, trokken de onderzoekers nu de aandacht tot geen enkel nieuw inzicht, boden ze antwoord op geen enkele vraag en riepen ze enkel een gevoel op van verveling.

Spanje

In Spanje tonen ze hoe het beter kan. Archeologen herkennen daar in het zuiden een IJzertijdcultuur die ze Tartessos noemen, naar een uit Griekse bronnen bekende halflegendarische stad voorbij de Zuilen van Herakles. Rond 500 v.Chr. verplaatste het Tartessische kerngebied zich van de vallei van de Guadalquivir naar het noorden, naar de Guadiana. Een van de belangrijkste opgravingen daar in het binnenland is Turuñuelo, waar onlangs een zuil is opgegraven van marmer, en dat bleek helemaal van het eiland Marmara afkomstig.

Die pilaar is natuurlijk slechts dataverwerving en het dagdagelijkse proces van normale wetenschap vormt geen nieuws. Je kunt het echter gebruiken om de aandacht te trekken naar iets wezenlijkers, en kijk: de Spaanse media plaatsen de vondst wél in een bredere context, namelijk het groeiende bewijs voor de uitgestrektheid van de antieke handelsnetwerken. Door Griekse kooplieden vervoerde producten bereikten niet alleen de Andalusische kust, maar ook het binnenland.

Ik ga nog een stap verder. Aangezien je dezelfde route in twee richtingen kunt afleggen, benadrukt deze conclusie de noodzaak dat we bij het analyseren van de Griekse cultuur meer dan ooit rekening moeten houden met invloeden uit Iberië.

Vanitas vanitatum

Tot slot: ik ben onlangs geïnterviewd in het wetenschapsprogramma van de Amsterdamse stadsomroep Salto. U kunt het hier beluisteren. Wat ik niet zag aankomen maar superleuk vind, is dat Science Guide, zeg maar de online-krant van de Nederlandse universiteiten, het oppikte. En ik zou een slechte leugenaar zijn als ik ontkende te hebben gebloosd toen ik las dat deze blog een snoepwinkel is voor Oudheidliefhebbers en misschien wel een van de mooiste in ons taalgebied. U leest het verhaal hier en als de betaalmuur te hoog blijkt, leest u het daar.

#Apeldoorn #DNAOnderzoek #FaitsDivers #garum #ijzer #isotopenonderzoek #Spanje #Tartessos #Turuñuelo #vanitasVanitatum

Paleoproteomics

Karthaagse munt uit Iberië; dankzij paleoproteomics is vast te stellen welke olfantensoort dit is (British Museum)

Ik heb al vaker geblogd over bioarcheologische onderwerpen, zoals het DNA-onderzoek en het isotopenonderzoek. Over antieke eiwitten (proteïnen) heb ik het echter nog niet gehad, maar die zijn wel de moeite waard. Het is bijvoorbeeld mogelijk om in antiek aardewerk na vele eeuwen nog sporen te vinden van bijvoorbeeld zuivel. Zo kunnen onderzoekers uitspraken doen over de toenmalige voeding, wat weer kan leiden tot inzicht in de toenmalige volksgezondheid. Ook zijn uitspraken mogelijk over antieke ziektes. Een team uit Nottingham is er bijvoorbeeld in augustus 2023 in geslaagd om oeroude antistoffen te identificeren in het tandglazuur van iemand die ooit afweer had opgebouwd tegen het virus dat de ziekte van Pfeiffer veroorzaakt.

De monsters zijn niet alleen uit tandglazuur te nemen, maar ook uit botmateriaal, tandsteen, keramiek, textiel, perkament en papyrus. Een van de voordelen van dit type onderzoek, dat wel wordt aangeduid als paleoproteomics, is dat eiwitten opvallend goed bewaard blijven. Eitwitonderzoekers kunnen daardoor dieper het verleden in dan bijvoorbeeld hun collega’s die zich bezighouden met antiek DNA.

Massaspectroscopie

Dit type onderzoek is jong. Om macromoleculen als eiwitten te analyseren is namelijk een betrekkelijk nieuwe techniek verondersteld, die de onderzoekers aanduiden als massaspectroscopie. Die naam is een beetje misleidend. Bij spectroscopie bepalen analisten de samenstelling van een monster door er licht op te werpen; het monster weerkaatst dat licht op verschillende golflengten, die verraden waaruit het monster bestaat. Massaspectroscopie heeft hiermee niets te maken; het gaat niet om golflengtes.

Ik ben nu een beetje buiten mijn veld, maar zal proberen uit te leggen hoe het wel werkt. (Ik houd me aanbevolen voor verbetering.) Bij massaspectroscopie sublimeren analisten een monster – het verandert dus in één klap van een vaste stof in een gas zonder de gebruikelijke tussenstap van vloeistof – en ioniseren het. Doordat elk geïoniseerd atoom in een magnetisch veld een eigen baan volgt, raken ze de detector op verschillende plaatsen, en daarmee hebben we de signatuur van het monster. Dat signatuur is dus niet gebaseerd op golflengte maar op massa en lading.

Een van de eerste oudheidkundige toepassingen van massaspectroscopie was bij koolstofdateringen. Traditioneel werkten analisten met geigertellers en dat kon uren, dagen duren. De waarschijnlijkheidsmarges waren breed. Nu sublimeren ze het monster en hebben ze snel een meting met een smalle marge; de scherpe datering van de Lijkwade van Turijn is het beroemd vroeg voorbeeld.

Eiwitten

Het sublimeren van een monster is redelijk verwoestend. Eind vorige eeuw slaagden scheikundigen er echter in de methode te verfijnen door het monster vloeibaar te maken. Dit heet zachte ionisatie. Bijkomend voordeel was dat de monsters nog kleiner konden zijn. De ontwerpers van deze methode kregen daarvoor in 2002 de Nobelprijs.

Hiermee was de analyse van oer-, oeroude eiwitten binnen handbereik gekomen en verwierven oudheidkundigen een nieuw venster op de wijze waarop mensen in de Prehistorie, Oudheid en Middeleeuwen omgingen met dieren en met hun leefomgeving. Ook paleontologen hebben een schat aan informatie gekregen.

Onlangs heeft het Metropolitan Museum in New York zestien honderden tot duizenden jaren oude ivoren voorwerpen laten onderzoeken door een laboratorium in Bordeaux. Daarbij volstonden superkleine monsters, die hooguit enkele nanogrammen wogen. Evengoed viel een massaspectrogram te maken waarin allerlei aminozuren herkenbaar waren, waarmee viel vast te stellen van welke dieren het ivoor afkomstig was: een laatmiddeleeuws schaakstuk bleek bijvoorbeeld gemaakt te zijn van de tanden van een potvis. Andere voorwerpen waren gemaakt van het gewei van een hertachtige.

achtige: hier zit vooralsnog een probleem. We zouden preciezer willen zijn: er bestaan vele tientallen hertensoorten, die ruwweg dezelfde aminozuursequenties hebben. De uitdaging waarvoor de onderzoekers staan, is het verfijnen van de database.

Paleoproteomics en olifanten

Wat ons brengt bij de Afrikaanse olifanten. Het ivoor van hun slagstanden lijkt sterk op dat van nijlpaarden. Het is met ramanspectroscopie, waarover ik al eerder schreef, uit elkaar te houden, maar inmiddels is de paleoproteomische database verbeterd.

En daarmee komt de oplossing in zicht voor dat grote raadsel der antieke krijgsgeschiedenis, dat uiterst der oudheidkunde: welke olifanten zetten de Ptolemaïsche Egyptenaren en Karthagers in? Zeker geen Indische olifanten, maar welke Afrikaanse soort? De grote savanneolifant, die is uit te rusten met torens, of de kleinere bosolifant, die eerder een groot uitgevallen soort paard is? Ik heb het vraagstuk al eens uitgelegd; het lijkt vervuild te zijn geraakt door een opmerking van de geschiedschrijver Polybios, die ergens opmerkt dat de Egyptische olifanten kleiner waren dan de Indische olifanten van hun tegenstanders. Dat zou duiden op bosolifanten, en er is geopperd dat savanneolifanten moeilijker te trainen zouden zijn. Die hypothese is vervolgens een quasi-zekerheid geworden, door iedereen overgeschreven en naverteld, maar nooit getoetst.

Er is op verschillende plaatsen Karthaags ivoor gevonden, en we zullen de uitkomst binnen een paar jaar wel horen. Ik ben benieuwd. Want het is toch wel opvallend dat de olifanten waarom Hannibal zo beroemd is geworden, in geen enkele veldslag een beslissende rol hebben gespeeld: op de Povlakte schrikten ze de Romeinen niet af en in Zama sloegen ze op hol. Misschien waren het kleine bosolifanten waar de Hannibals tegenstanders niet bang voor waren, wellicht waren het – daarop duidt het eerste DNA-bewijs – grote savanneolifanten en waren ze inderdaad slecht te trainen.

Wie zal het zeggen? Uiteraard is de krijgsgeschiedenis niet zo belangrijk, maar het feit dat oudheidkundigen antiek eiwit kunnen analyseren is dat wél. Zoals gezegd: paleoproteomics openen een nieuw venster op de wijze waarop mensen in de Oudheid omgingen met dieren en met hun leefomgeving.

[Bron. De oudheidkundige wetenschappen bieden meer dan feitjes, wistjedatjes en trivaliteitjes. Het zijn in de eerste plaats wetenschappen. Een overzicht van vergelijkbare stukjes is daar.]

#bioarcheologie #DNAOnderzoek #eiwitten #Hannibal #isotopenonderzoek #ivoor #koolstofdatering #krijgsgeschiedenis #LijkwadeVanTurijn #massaspectroscopie #MetropolitanMuseum #nijlpaard #Nobelprijs #olifant #paleoproteomics #potvis #ramanspectroscopie #virus #ziekteVanPfeiffer

Wat is archeologie? (4) Museale antwoorden

[Dit is het voorlaatste van vijf blogjes over wat archeologie is en hoe we haar belang beter kunnen uitleggen. Het eerste deel was hier.]

Als politici voordeel zien in trappen tegen de geesteswetenschappen, staat buiten kijf dat de wetenschap moet worden verdedigd. En hoewel uitleg niet helpt tegen pure kwaadwillendheid,noot Hier is een nare aanval op de egyptologie en daar ontdekt u waarom dat geen incident was. helpt uitleg wel om te verhinderen dat insinuaties invloed krijgen. Driekwart van de mensen staat positief tegenover de wetenschap, één procent haat haar, en de tussenliggende groep kun je voor dwaling behoeden met proactieve uitleg – dus uitleg vóór er twijfel is aan wetenschappelijke conclusies. Als die twijfel er eenmaal is, helpt toelichting over de methode niet langer (het backfire-effect).

En zoals op deze blog al vaker gezegd: de oudheidkundige disciplines laten het afweten. Als ik moet vertellen wat classici doen, moet ik verwijzen naar de boeken van de theologen. De archeologen kwamen de afgelopen tijd weliswaar met de expositie Dig It All in Groningen, met de houtkamer in Leidse Rijn en met Geheimen van het Pottenbakkerswiel in Amsterdam, maar een permanent overzicht van archeologie als wetenschap ontbreekt.

Boven Het Maaiveld

Momenteel is in het Rijksmuseum van Oudheden (Leiden) echter de tentoonstelling Boven Het Maaiveld. Die is een bezoek meer dan waard; ze is helder gestructureerd en toont allerlei interessante voorwerpen. Het is geen stap maar een sprong in de goede richting en hoewel we met die sprong niet aan de overkant komen, zal mijn eerste en laatste woord zijn dat u die expositie moet bezoeken.

U ziet dan zo’n vijfhonderd bodemvondsten die archeologen de afgelopen kwart eeuw hebben gedaan in Nederland en de West. Sommige zijn heel recent, zoals de hierboven al genoemde schat van Bunnik, inscripties uit Herwen en een religieus Bronstijdlandschap achter Tiel. Sommige vondsten zijn esthetisch de moeite waard, andere zijn op een onverwachte plek gevonden, weer andere zijn opvallend informatief. Er is bovendien uitleg van de technieken, zoals isotopenonderzoek en de andere methoden die ik op maandag behandel, en de expositie begint met de frames waarmee archeologie het nieuws haalt. Ik schreef het al: dat deze of gene vondst het oudste voorbeeld is van deze of gene vondstcategorie. Dat werk.

De tentoonstelling dekt alle tijdvakken van de Prehistorie tot de Nieuwste Tijd, en zoals gezegd draait het vooral om de vondsten. Er is daarbij ook aandacht voor thema’s als migratie en gender, waar met isotopen en met DNA-onderzoek natuurlijk het een en ander over te zeggen valt. Maar juist op dit punt had het uitgebreider gekund. Hoe komt het immers dat sommige actuele zaken wél archeologisch worden geagendeerd terwijl andere de aandacht niet trekken? Hoe verhoudt een nieuw inzicht zich tot de kennis waarop ze een aanvulling is? Waarom stellen archeologen vooral middenklasse-vragen? Anders gezegd: hoe blij ik ook ben met deze expositie, ze is niet breed genoeg.

Breder bereik

Boven Het Maaiveld is niet de tentoonstelling die het kabinet van België of de trendzettende rechtse politici in Nederland, zal overtuigen van het belang van archeologisch onderzoek. Uiteraard heeft de expositie die bedoeling ook niet, dus dit is geen verwijt. Ze zou echter, vermoed ik, met een bredere opzet meer impact hebben gehad.

Breder: door de nadruk te leggen op de vondsten, op de technieken, op de eerste fase van de interpretatie en op de geconstateerde feiten, blijven de hogere niveaus in het hierboven behandelde schema onvoldoende belicht. De wijze waarop hedendaagse maatschappelijke problemen invloed hebben op de vraagstellingen, de wijze waarop de sociaalwetenschappelijke theorieën tot stand komen en de wijze waarop de geconstateerde feiten helpen inzicht te verwerven, zijn net zo goed belangrijk. Het draait in de archeologie immers niet alleen om het object, maar ook om het subject. Ik kan iets op de tentoonstelling of in het publieksboek over het hoofd hebben gezien, maar ik heb de indruk dat dit is genegeerd.

Ik breng de Judith-expositie in Gent in herinnering. Daar stonden niet de vondsten, maar de vragen centraal. Niet het bottom-up-aspect, zoals in Leiden, maar het top-down-aspect. Die keuze maakte het tot een superieure tentoonstelling, die inzicht bood in het wetenschappelijk proces en duidelijk maakte waarom archeologen en historici werk verrichten dat ertoe doet.

En nu ik toch bezig ben met het prijzen van België: Le Phare in Andenne biedt feitelijk hetzelfde als de expositie in Leiden, namelijk uitleg van vondsten en interpretatie, maar gaat daarna verder door naar de hogere niveaus. Zoals ik al eens vertelde, gebruikt het museum één archeologische vondst, een onderkaak, om een neanderthaler-meisje, haar omzwervingen en haar samenleving te reconstrueren, én de vraag op te werpen wie wij, eenentwintigste-eeuwse mensen, eigenlijk zijn, nu de ooit genoemde verschillen met neanderthalers stuk voor stuk blijken weg te vallen.

De bijdragen van de archeologie

U begrijpt: ik denk dat de Leidse expositie een succes is, en een sprong in de juiste richting, maar net niet ver genoeg. Ik zou liever, zoals in de Belgische voorbeelden, hebben gezien dat Boven Het Maaiveld ook aandacht vroeg voor archeologische bijdragen aan andere wetenschappennoot De voornaamste is de DNA-revolutie. Boven Het Maaiveld besteedt aandacht aan DNA-onderzoek en aan migratie, maar vertelt niet dat de bioarcheologen de kooi hebben opengezet waarin classici zaten opgesloten. én op het top-down-aspect van de archeologie. De tentoonstelling had wat mij betreft mogen eindigen met door ons gekoesterde waarden waarbij de archeologie een contrapunt zet.noot Dat zoiets museaal kan, toonde de expositie Zwart en Wit in het toenmalige Tropenmuseum. Dat de archeologie toont “wie Menschen ticken” en “unbekannte Werte” in kaart te brengt, is te belangrijk om onderbelicht te laten. Zulke uitleg zal de Belgische regering niet overtuigen, maar zal wel aan het electoraat duidelijk maken waarom een regering die de oudheidkundige disciplines niet begrijpt, haar prioriteiten niet op orde heeft.

Kortom, ik denk dat Boven Het Maaiveld breder had gekund. En langer. Het is onbevredigend dat deze tentoonstelling op 7 september voorbij is. Ze behoort permanent te zijn. Ik heb dus weliswaar wat kritiek, maar herhaal dat de expositie de doelen die ze stelt, ook haalt, en dat u haar moet bezoeken.

[wordt vervolgd]

#backfireEffect #DNAOnderzoek #DNARevolutie #Houtkamer #isotopenonderzoek #migratie #tentoonstelling

Gravin Judith in Gent

Judith, geschilderd door Albrecht de Vriendt (1889)

Oké, het is nét geen tien. Het is een tien min. Maar de Judith-expositie in de Sint-Pietersabdij in Gent is de beste archeologische tentoonstelling in jaren. Het aanbod is precies groot genoeg om tot je te kunnen nemen zonder moe te worden, de voorwerpen zijn perfect gekozen, de uitleg is voorbeeldig, de inrichting deugt en het onderwerp is belangrijk. En dat onderwerp is niet de Karolingische prinses Judith.

Het onderwerp is het graf dat bekendstaat als S127. Het is in 2006 aangetroffen bij de aanleg van een onderaardse parkeergarage, ruwweg voor de ingang van de huidige abdijkerk. Een koolstofdatering maakte duidelijk dat het gebeente dateerde uit de negende eeuw; fysisch antropologisch onderzoek identificeerde het als het graf van een vrouw van een jaar of zestig. Omdat het graf lag binnen de grenzen van de Karolingische kerk, moest het gaan om iemand uit de absolute elite van de toenmalige samenleving.

Judith

De expositie presenteert de hypothese dat mevrouw S127 Judith moet zijn geweest, de rond 843 geboren dochter van koning Karel de Kale (r.840-877) en Ermentrudis. Voor Nederlandse lezers: Judith is de stammoeder van de graven van Vlaanderen. Haar ouders huwelijkten haar in 856 uit aan de koning van Wessex, Æthelwulf. Vijftien maanden later was koningin Judith alweer weduwe, maar ze hertrouwde meteen met haar stiefzoon Æthelbald, die ook al snel overleed. In 860 was Judith, die tweemaal een vermogen had geërfd, weer terug in het koninkrijk van haar vader.

En toen gebeurde er iets opmerkelijks: ze nam zelf het initiatief voor een derde huwelijk, tegen de zin van haar vader. Je kunt je voorstellen dat ze, inmiddels koningin, geen routine meer had in ondergeschiktheid. De man van haar keuze was Boudewijn met de IJzeren Arm, en haar vader nam meteen tegenmaatregelen: de bisschoppen spraken een banvloek uit over de relatie. De twee gelieven vertrokken naar Lotharingen, waar Lotharius II (r.855-869) aan de macht was.

Daarvandaan riepen ze de hulp in van paus Nicolaas I (r.858-867), die een verzoening wist te bewerkstelligen. De banvloek werd ingetrokken, het huwelijk werd ingezegend en Karel de Kale schonk zijn nieuwe schoonzoon het beheer over de kustprovincie Vlaanderen. Een verantwoordelijke positie, want inmiddels waren er Vikingaanvallen en Karel de Kale stelde alles in het werk om de kustverdediging te versterken.

Judith werd nog moeder van graaf Boudewijn II (r.879-918) en verdwijnt dan uit de bronnen, al zijn er speculaties dat ze heeft bemiddeld bij het huwelijk van haar zoon met een prinses uit Wessex. Vóór die speculatie pleit dat ze beschikte over de benodigde Britse contacten.

De hypothese

De gestorven leden van de Vlaamse grafelijke familie werden gewoonlijk bijgezet in de Sint-Pietersabdij, dus de hypothese dat ook Judith hier ligt begraven, is niet uit de lucht gegrepen. Meer precies: is het mevrouw S127?

De expositie presenteert voorbeeldig hoe wetenschappers zoiets toetsen. De uiteindelijke conclusie is dat ze de hypothese op bioarcheologische gronden noch kunnen bevestigen noch kunnen verwerpen. We zouden daarvoor een specifiek DNA-profiel moeten hebben en dat is er niet. Op historische gronden is er zelfs redelijke twijfel mogelijk, aangezien je zou hebben verwacht dat er in de Sint-Pietersabdij zou zijn gebeden voor Judith, althans, als ze er werkelijk begraven lag. Daarvoor zijn echter geen aanwijzingen. Het roept de vraag op wie dan wel in graf S127 is begraven.

Gelukkig heeft deze voorzichtige conclusie de makers van de tentoonstelling er niet van weerhouden een gezichtsreconstructie te maken van de vrouw uit S127 en die aan te kleden alsof het de Karolingische prinses, Britse koningin en Vlaamse gravin was. Ook is er een oogstrelend mooie jurk met dito sieraden. In zijzalen zijn aspecten van het toenmalige hofleven geïllustreerd, maar het hoofddeel van de tentoonstelling is de toetsing van de hypothese.

Gezichtsreconstructie, gebaseerd op S127

De historische context

De toetsing van de hypothese wordt langs twee lijnen gepresenteerd – het is immers een samenwerking van historici en archeologen. Voor wat betreft het historische onderzoek is een hele wand ingeruimd voor een tijdlijn. Het sterke ervan is dat hier niet alleen de voornaamste gebeurtenissen staan aangegeven, maar dat de betekenis daarvan meteen in twijfel wordt gesteld. De nuanceringen kunnen behoorlijk complex zijn, maar hier is een eenvoudig voorbeeld:

Einhard, de biograaf van Karel de Grote, was lekenabt van de Sint-Pietersabdij, en verder is er uitleg van het ambt van lekenabt én twijfel aan de bewering dat hij de stichter is van de abdij. Even verderop worden in de toelichting diverse motieven genoemd voor Judiths eerste huwelijk. Of we vernemen dat het verzet van Karel de Kale tegen Judiths derde huwelijk te maken kan hebben gehad met het feit dat de dubbele weduwe erg rijk was en de Vikingoorlogen Karels kas hadden uitgeput. Dat Boudewijn met de IJzeren Arm uit Laon zou komen, zoals vaak wordt beweerd, is “absoluut niet zeker”.

Deze vorm van historische toelichting is echt heel verhelderend. Ze voegt meer toe dan de historische context, maar toont tevens hoe ambigu onze informatie is. Ik kende deze presentatiewijze nog niet en ik hoop het voortaan in elk museum zo gedaan te zien.

Het archeologisch onderzoek

Ik stipte hierboven al aan dat mevrouw S127 is onderzocht met onder andere een koolstofdatering van het botmateriaal. Het fysisch antropologisch onderzoek waarmee is vastgesteld dat het skelet van een vrouw was, wordt geïllustreerd met bijvoorbeeld afgietsels van twee bekkens en schedels naast elkaar: je ziet zelf het verschil tussen de mannelijke en vrouwelijke variant. Het echte botmateriaal ligt in een vitrine met een deksel, waarop een nette waarschuwing staat dat je menselijke resten zult zien. We leren dat het dijbeen een aanwijzing biedt voor de totale lichaamslengte, terwijl een getoonde knie ouderdomskwaaltjes documenteert. De dikte van het tandglazuur van overledene S2372 heeft een defect dat duidt op een kinderziekte. Etc.

Plattegronden illustreren dat S127 lag binnen de Karolingische kerk, terwijl er ook aandacht is voor het isotopenonderzoek. Dat bewijst dat de overledene heen en weer is gegaan tussen het huidige Frankrijk, Groot-Brittannië en België. Het DNA-onderzoek, zo erkennen de tentoonstellingmakers, leverde weinig op omdat het middeleeuwse genetische materiaal nogal verbrokkeld was.

Heel goed is dat de expositie begint met de constatering dat bureauonderzoek de eerste fase is van welk archeologisch onderzoek dan ook. Ook is er nadruk op het belang van documentatie en het feit dat vondsten nooit voor zich spreken maar interpretatie behoeven. U weet wel, hermeneutiek is de gedeelde methode van de geesteswetenschappen. Het beste dat we momenteel mogen concluderen, vanuit de archeologie, is dat de maatschappelijke positie van mevrouw S127, haar mobiliteit en haar datering overeenkomen met wat we, vanuit de geschiedwetenschap, kunnen vertellen over het leven van Judith.

Kortom

Al met al een zeer succesvolle tentoonstelling. Te vaak beginnen archeologen, als ze hun vak moeten uitleggen, te neuzelen over vondsten, in plaats van dat ze mensen antwoord geven. Archeologie is een wetenschap en het gaat om interpretatie en het toetsen van hypotheses. Dat proces legt de Judith-expositie voorbeeldig uit en door de publieksvraag serieus te nemen, draagt ze bij aan het vertrouwen in de wetenschap.

Als er zo’n vijftig bruikleengevers zijn, weet je dat er werk van is gemaakt en dat zie je er meteen aan af. De wetenschappelijke publicatie, Judith of West Francia, Carolingian Princess and First Countess of Flanders onder redactie van Steven Vanderputten, mag er eveneens zijn. Kortom, een expositie om heel blij om te zijn. Ik heb dit blogje meteen zaterdagmiddag geschreven, in de trein terug naar huis. De expositie is nog tot en met 19 januari.

O ja: ik zei dat het rapportcijfer een tien min was. Geen tien. Het minpunt is de opening: een filmpje waarin vier onderzoekers hun verslag doen. Er is weer eens geen rekening gehouden met mensen die lijden aan hyperacusis. Als het gaat om inclusiviteit is er zelfs bij de beste tentoonstellingen nog een lange weg te gaan.

#ÆthelbaldVanWessex #ÆthelwulfVanWessex #BoudewijnIMetDeIJzerenArm #BoudewijnIIVanVlaanderen #Ermentrudis #fysischeAntropologie #Gent #gezichtsreconstructie #isotopenonderzoek #JudithVanWestFrancië #KarelDeKale #Karolingen #kinderziekten #koolstofdatering #LothariusII #NicolaasI #SintPietersabdij #Vlaanderen #Wessex

Judith, een Karo­lin­gi­sche prin­ses in Gent? |